Sociale netwerken

In dit hoofdstuk richten we ons op de tweede centrale vraag uit dit advies: hoe kunnen informele netwerken en structuren worden geactiveerd, versterkt en benut om bij te dragen aan het versterken van het alledaagse leven? De Jeugdwet en ook de Hervomingsagenda Jeugd dichten de sociale netwerken van gezinnen een belangrijke rol toe in situaties waarin kinderen of ouders een hulpvraag hebben. “Sommige vragen horen bij het gewone opvoeden en opgroeien of zijn vragen die beantwoord kunnen worden in de sociale context van gezinnen zoals hun sociale netwerk.”noot 84 De staatssecretaris heeft de RVS daarom expliciet gevraagd om aandacht te besteden aan deze sociale netwerken. Een krachtig sociaal netwerk helpt mensen om problemen het hoofd te bieden. Het is niet alleen van grote waarde bij hulpvragen over opvoeden en opgroeien, maar ook bij zorgen, hulpvragen of problemen van ouders op andere levensdomeinen.

In dit hoofdstuk staan we stil bij sociale netwerken en sociaal kapitaal. Welke vormen van sociaal kapitaal zijn er? Hoe wordt in het kader van het (jeugd)beleid gekeken naar sociale netwerken en hoe kunnen die (verder) worden versterkt?

4.1Situatieschets: niet iedereen heeft een sterk sociaal netwerk

Relaties met anderen zijn essentieel voor mensen. Ze zijn onontbeerlijk voor het welbevinden, maar ook voor de sociale mobiliteit en voor de kansen van kinderen om zich te ontwikkelen en hun talenten te kunnen ontplooien. Hier focussen we op de steunende functie van deze netwerken. Deze netwerken vormen de basis voor informele hulp.

Sociaal kapitaal: bonding, bridging en linking capital

In maatschappelijke en politieke discussies gaat het vaak in de breedte over zwakke sociale netwerken, gebrekkige sociale cohesie of een tekort aan sociaal kapitaal. Al deze termen verwijzen naar verbindingen tussen mensen. Echter, mensen zijn op velerlei manieren met elkaar verbonden, en deze verschillende typen bindingen dragen alle op een andere manier bij aan welzijn. Om precies te kunnen aangeven hoe informele netwerken gezien worden en op welke manier de Raad voorstelt om deze informele netwerken te verstevigen, maken we hier een onderscheid tussen drie typen bindingen. Het onderscheid tussen bonding capital en bridging capital, zoals Putnam dit beschreef, zetten we hierbij centraal. Een derde vorm waaraan we aandacht besteden, is linking capital.noot 85

Bonding capital – verbindend kapitaal

Bonding capital, betekent letterlijk verbindend kapitaal en verwijst naar een vorm van sterke sociaal (horizontale) banden die ontstaat tussen mensen die op elkaar lijken zoals familie of vrienden.

Bonding capital – letterlijk: verbindend kapitaal – betreft sterke (horizontale) banden tussen mensen.noot 86 Deze vorm van sociaal kapitaal ontstaat vaak tussen mensen die op elkaar lijken, zoals familie of vrienden.noot 87 Deze verbondenheid draagt onder meer bij aan emotionele steun en wordt geassocieerd met de klassieke gemeenschap. Ouders beschikken niet allemaal in dezelfde mate over dit type kapitaal. Het is bekend dat ouders met een kind in de jeugdhulp minder gebruikmaken van dit bonding capital voor steun, zoals voor opvoedadvies.noot 88 Gezien de waardevolle steunende functie van deze netwerken is het belangrijk om deze te verstevigen.

Bridging capital – overbruggend kapitaal

Bridging capital – overbruggend kapitaal – wordt gekenmerkt door zwakkere (horizontale) bindingen. Dit zijn sociale verbindingen met een beperkte emotionele betrokkenheid, maar wel met andere vormen van steun, zoals praktische steun. Deze zwakke bindingen slaan bruggen met nieuwe netwerken, wat een positief effect kan hebben op de sociale mobiliteit.noot 89 Het mengen van kwetsbare wijken was onder andere ingegeven door het idee dat menging sociale mobiliteit ten goede komt. Uit onderzoek blijkt echter dat enkel het samenbrengen van verschillende groepen mensen niet per definitie leidt tot bridging sociaal kapitaal. Waar bonding capital zich kenmerkt door emotionele steun, zien we dat bridging capital zich beperkt tot praktische steun. Ook de beschikbaarheid van dit bridging capital verschilt tussen groepen. Zowel ouders van wie een kind beroep doet op jeugdhulp als ouders met kinderen die geen beroep doen op jeugdhulp geven aan dat ze gebruikmaken van praktische steun voor de kinderen. Maar deze steun halen ze vooral uit hun verbindend, dus bonding capital. Daarmee wordt het bridging capital nu nog weinig benut voor praktische steun in relatie met opgroeiende kinderen.noot 90

Bridging capital ofwel overbruggend kapitaal, illustreert zwakkere horizontale banden met beperkte emotionele betrokkenheid zoals met andere gezinnen. Het is een andere vorm van praktische steun en kunnen bruggen slaan met nieuwe netwerken.

Linking capital – instantiekapitaal

Naast bonding en bridging capital wordt tegenwoordig ook linking capital onderscheiden, ook wel vertaald als instantiekapitaal. Dit is een verticale vorm van kapitaal. Het betreft de mate waarin mensen verbindingen kunnen aangaan met instanties of overheidsinstellingen. Mensen die de weg naar bijvoorbeeld subsidies en hulpverleningsinstanties goed kunnen vinden en de taal goed kennen in die wereld, beschikken over veel linking capital. Professionals en buurtinitiatieven spelen een belangrijke rol in het maken van deze verbinding.noot 91 Zo kunnen sociaal werkers, actieve buurtbewoners of wijkregisseurs een linking pin zijn tussen bewoners en bijvoorbeeld hulpverleningsinstanties of de gemeente. Mensen die het meest steun nodig hebben, vinden het minst goed de weg naar deze formele netwerken.

Het illustreert linking capital, een verticale vorm van sociaal kapitaal, waarbij de focus ligt op het vermogen van mensen om verbindingen aan te gaan met instanties en overheidsinstellingen. Het benadrukt dat personen met goede toegang tot subsidies en hulpverleningsinstanties, ondersteund door professionals en buurtinitiatieven, over aanzienlijk linking capital beschikken, terwijl diegenen die het meest steun nodig hebben vaak moeite hebben met het vinden van wegen naar deze formele netwerken.

Kwetsbaarste groepen beschikken over het minste sociaal kapitaal

Iedereen beschikt in meer of mindere mate over sociaal kapitaal. Studies die het sociaal kapitaal in Nederland in kaart brengen, doen dit meestal in relatie tot andere vraagstukken. Bijvoorbeeld in hoeverre er een relatie bestaat tussen de mate van diversiteit in een woonwijk en het sociaal kapitaal, of in hoeverre sociaal kapitaal invloed heeft op mentale gezondheid.noot 92 Hierbij wordt meestal geen onderscheid gemaakt in typen sociaal kapitaal.

Het SCP schetst in een aantal studies een beeld van het sociaal kapitaal en geeft daarbij preciezer aan welk type bindingen mensen uit verschillende groepen in de samenleving hebben.noot 93 Zo heeft de werkende middenklasse relatief veel bonding capital, maar relatief weinig bridging capital. Onzekere werkenden en de mensen in de kwetsbaarste sociale positie beschikken over het minste sociaal kapitaal, zowel bonding en bridging als linking capital.noot 94 De toegang tot informele hulpbronnen in de vorm van sociaal kapitaal is dus niet gelijk verdeeld in Nederland. De mensen die het kwetsbaarst zijn, beschikken over het algemeen over het minste sociaal kapitaal, in al zijn vormen.

Bonding capital vormt de voornaamste steun voor gezinnen

Bij gezinnen zien we exact dezelfde trend. Gezinnen die de hulp het hardst nodig hebben, hebben het meest moeite om het (in)formele netwerk in te schakelen.noot 95 Formele en informele hulp lijken hier hand in hand te gaan. Ouders die beschikken over een sterk informeel sociaal netwerk weten de weg naar de formele zorg ook beter te vinden.noot 96 Ook is bekend dat de meeste ouders die zorgen hebben over de gezinssituatie, hier helemaal geen hulp bij krijgen, niet formeel en niet informeel.noot 97 Een van de verklaringen hiervoor kan zijn dat opvoeding vaak nog gezien wordt als iets in de privésfeer en mensen hier niet altijd hulp bij willen ontvangen van anderen.noot 98

De informele steun blijkt in belangrijke mate te bestaan uit bonding capital. Ouders zoeken hun steun (emotioneel, maar ook praktisch) vooral in dit verbindende netwerk. Informele steun zoeken ouders amper bij buurtgenoten, wat potentieel bridging capital is.noot 99 Wat betreft het linking capital zien we dat ouders die beschikken over een sterk sociaal netwerk, ook beter de weg naar de formele zorg weten te vinden. Op die manier beschikken ze dus ook over meer linking capital.noot 100

4.2Beleid richt zich op mobiliseren en niet op het verstevigen van sociale netwerken

Sociale netwerken en de bredere pedagogische basis zijn belangrijk voor het gezond en veilig laten opgroeien van kinderen.noot 101 De Jeugdwet beoogt een transformatie naar een situatie waarin meer wordt uitgegaan van de eigen mogelijkheden en kracht van jeugdigen en hun ouders, met inzet van hun eigen netwerk. Volgens de Memorie van Toelichting bij de Jeugdwet hebben professionals een belangrijke rol bij het benutten van de kracht van sociale netwerken door deze in te schakelen en samen te werken met vrijwilligers.noot 102 Ook in de Hervormingsagenda Jeugd hebben sociale netwerken een belangrijke plaats. In het bijzonder in relatie tot het versterken van de sociale en pedagogische basis en het demedicaliseren en normaliseren van problemen.

De aandacht in beleid voor sociale netwerken is niet nieuw. De focus ligt primair op het mobiliseren van de sociale netwerken rondom het individu en minder op het structureel creëren van sociale steunstructuren waarop mensen kunnen aanhaken. Het actief creëren van sociale steunstructuren gebeurt overwegend in de vorm van tijdelijke en individuele projecten. Voorbeelden zijn buddy-, maatjes- en mentorprojecten, waarbij vaak vrijwilligers of mensen uit het eigen netwerken in meer of mindere mate betrokken zijn bij de jongeren of het gezin. Deze projecten zetten in op het vergroten van bonding en bridging capital, maar ook van linking capital. Ze kunnen een belangrijke rol spelen in het verlenen van praktische en emotionele steun en het vinden van de formele hulpbronnen. Maar de inzet is doorgaans tijdelijk en komt pas aan bod wanneer er al problemen spelen.

Informele steun geen vervanging van formele steun

Het idee bestaat dat er in het informele netwerk nog onbenut potentieel zit, zoals het ook wordt benoemd in de Hervormingsagenda Jeugd. Voorheen werd het aanboren van dit netwerk vooral als verantwoordelijkheid van het individu met een hulpvraag gezien. Nu zien we dat hulpverleners hier steeds meer een rol in proberen te pakken. Ook de Hervormingsagenda Jeugd wijst op het belang van deze samenwerking van formele en informele hulp. Echter, de drijfveer hierbij is al te vaak dat een beroep op formele hulp verminderd kan worden door sterker in te zetten op informele hulp. Zoals de Raad eerder al bepleitte in het advies Anders leven en zorgennoot 103, zouden we deze vormen van hulp veel meer moeten zien als twee volwaardige en andersoortige vormen van hulp, die gelijkwaardig met elkaar optrekken. Onderzoek naar informele steun en jeugdhulpgebruik bevestigde dat dit twee verschillende typen hulpverlening zijn. Ook bleek dat een beroep op informele hulp niet per definitie leidt tot minder beroep op formele hulp.noot 104 Bovendien heeft informele ondersteuning waarde op zichzelf. Formele hulp wordt vaak opgeschaald en afgeschaald, terwijl informele hulp van buurtgenoten, vrienden en familie veel constanter is. Met andere woorden: wanneer formele hulp wordt afgeschaald, blijft het sociale netwerk in beeld en kan het blijvend een bijdrage leveren aan het welzijn van jongeren.

Informele steun mobiliseren vanuit formele hulp

Vanuit het formele zorg- en welzijnswerk is er toenemende aandacht voor het samenspel met informele zorg. In het kader van het mobiliseren van informele netwerken ontwikkelden samenwerkende beroepsverenigingen, onder andere voor sociaal werkers en verpleegkundigen, bijvoorbeeld een handleiding voor sociaal werkers over het aanboren van informele zorg.noot 105 Ook andere initiatieven proberen handvatten te bieden voor het beter benutten van het bestaand sociaal kapitaal. Binnen de ggz wordt bijvoorbeeld steeds vaker expliciet het netwerk rondom de hulpvrager geactiveerd in het kader van herstel. Dit gebeurt onder andere door te starten met een netwerkintake. Hierbij wordt in kaart gebracht welke formele en informele netwerken of personen een rol zouden kunnen spelen voor de hulpvrager om zijn of haar welzijn te verbeteren.noot 106 Ook wordt er gewerkt met resourcegroepen. Daarbij verzamelen hulpvragers zelf een groep om zich heen met een combinatie van professionals en familie, vrienden of kennissen om te ondersteunen bij het herstel.noot 107 Echter, het gaat hierbij telkens om het activeren van al bestaand sociaal kapitaal rondom het individu, terwijl we weten dat de kwetsbaarste groep over het minste sociaal kapitaal beschikt. Bovendien wordt er pas op dit mobiliseren ingezet als de problemen zich al voordoen. Interventies zijn voornamelijk gericht op netwerken rondom het individu met een hulpvraag en niet op netwerken in een wijk of buurt. Buddyprojecten hebben veel potentie, juist omdat die mede inzetten op bonding capital – wat erg steunend is bij opgroeiende kinderen – en op linking capital. Maar het zijn geen structurele ingrepen en een buddy komt pas in beeld wanneer er al een hulpvraag is. Er is dus meer nodig.

Hoe organisaties actief sociale netwerken proberen te verstevigen

Verschillende organisaties experimenteren met manieren om sociale netwerken actief te creëren of te verstevigen. Zo bestaan er woningen waarvoor studenten voorrang en huurkorting kunnen krijgen in ruil voor vrijwilligerswerk in de wijk.noot 108 Om in aanmerking te komen wordt 4 tot 10 uur per week beschikbaarheid gevraagd, afhankelijk van het project. In Eindhoven kunnen woningzoekenden in Woensel-West huurkorting ontvangen in ruil voor 10 uur vrijwilligerswerk per maand. Geïnteresseerden kunnen door middel van een motivatiebrief kenbaar maken wat ze zouden willen doen voor de wijk. In de selectie wordt rekening gehouden met de beschikbaarheid van de woningen en de behoeften in de wijk. Naast korting ontvangen ‘inplaatsers’ voorrang op een huurwoning.noot 109

4.3De werking van lokale informele netwerken

Zowel het mobiliseren als het creëren van sociaal kapitaal is lange tijd gezien als een individuele aangelegenheid. In dat eerste zien we nu een lichte kentering, waarbij van professionals een actieve rol wordt gevraagd in het benutten of activeren van het sociaal kapitaal van de hulpvrager. Echter, de aandacht is tot nu toe al te vaak uitgegaan naar het mobiliseren van het onbenutte potentieel van het sociale netwerk. Wij zouden een stap verder willen gaan en willen kijken hoe sociale netwerken van ouders verstevigd kunnen worden en wie hierin een rol kunnen spelen. Juist ook als er geen sprake is van problemen of een hulpvraag. Dit vraagt om een nieuwe manier van kijken naar sociale netwerken.

Het belang van lokale informele structuren

Sociale netwerken met buurtgenoten, met mede-zorgvragers (‘gezondheid’) of mensen met eenzelfde soort ondersteuningsvraag kunnen bijdragen aan sociaal kapitaal. Op lokaal niveau zien we dat van onderop al wordt gewerkt aan dergelijke zorgzame buurten.noot 110 Buurtinitiatieven slagen er vaak bij uitstek in om de kracht van bewoners centraal te stellen en aan te sluiten bij datgene wat bewoners leuk vinden en wat er nodig is. Zo zijn er tal van initiatieven die inzetten op samen koken, eten of tuinieren. Deze initiatieven starten vanuit een fijn samenzijn, maar men komt op deze manier ook in contact met problemen of vragen van bewoners. Een dergelijke manier van werken, waarbij informele spelers zich richten op het collectief om zo de sociale positie op groepsniveau te verbeteren, wordt ook wel sociaal schaduwwerk genoemd.noot 111

Zorgzame buurten

De organisaties Vilans, Nederland zorgt voor Elkaar en Movisie hebben recentelijk een aantal voorbeelden van zorgzame buurten opgetekend in de bundel Zorgzame buurten. Zo richtten bewoners in Apeldoorn Zuid een buurtcoöperatie op. Buurtassistenten gaan huis-aan-huis in gesprek en bewoners organiseren activiteiten in hun eigen buurthuis. Hierdoor is er in de wijk goed zicht op de bewoners en worden er mogelijkheden geboden om sociale netwerken in de wijk te verstevigen. Ook in Rotterdam-West zijn bewoners onder de noemer Zorgvrijstaat actief om de netwerken in de wijk te verstevigen en om mensen te ondersteunen bij hulpvragen, van schulden tot mentale klachten. Op deze manier dragen zij actief bij aan een zorgzame buurt. Dergelijke initiatieven zijn voor financiering vaak (deels) afhankelijk van de gemeente en ze hebben regelmatig moeite om voldoende middelen te organiseren.noot 112

Deze informele structuren vormen een belangrijke aanvulling op meer formele structuren in de wijk om bewoners te ondersteunen. De kracht van deze netwerken zit vaak in de lokale wortels, waarbij actieve buurtbewoners een centrale rol spelen. Zij bereiken bewoners die formele instanties niet kunnen bereiken of waar bewoners niet naartoe gaan wegens wantrouwen.noot 113 Hierdoor vertellen bewoners die wantrouwend zijn naar formele instanties wel hun verhaal aan informele spelers, juist omdat die geen deel uitmaken van formele hulp.noot 114 Zeker in superdiverse woonwijken vormen deze informele spelers een belangrijke kracht, die onderzoekers eerder hebben beschreven als ‘nabije kennis’.noot 115 Deze nabijheid bestaat in fysieke zin, omdat deze informele netwerken onderdeel zijn van de wijk en de informele spelers daarmee ook altijd nabij en aanwezig zijn. De fysieke nabijheid is de basis voor een nabijheid in de leefwereld. Bewoners zien elkaar in verschillende contexten en bouwen aan een vertrouwensrelatie. Bovendien zijn de actieve bewoners vaak bekend met cultuurspecifieke normen. Daarmee bereiken ze groepen die formele instanties moeilijker bereiken.noot 116 Hiermee hebben formele spelers en informele spelers ieder hun eigen kracht.

Samenwerking tussen formele en informele spelers niet vanzelfsprekend

Formele en informele spelers kunnen elkaar in verschillende contexten versterken, ook bij collectieve ondersteuning op wijkniveau. In sommige gevallen is professionele hulp noodzakelijk. Informele spelers in de wijk kunnen dan op deze formele spelers wijzen, waarmee ze een belangrijke brug (linking capital) kunnen vormen tussen formeel en informeel. Andersom kunnen formele spelers wijzen op het informele veld en zo bijdragen aan het vergroten van het sociaal kapitaal van de hulpvrager. Onderzoek laat zien dat dit niet altijd vanzelfsprekend is en soms erg moeizaam verloopt.noot 117 Zo worden formele en informele spelers soms elkaars concurrenten en is er niet altijd sprake van een gelijkwaardige samenwerking.noot 118 Om de kracht van informele netwerken te laten floreren is het belangrijk om ook oog te hebben voor de samenwerking met formele spelers.

Het moeizame bestaan van lokale informele structuren

Het belang van lokale informele spelers wordt inmiddels breed onderkend. Maar we constateren ook dat de overheid er onvoldoende in slaagt om de kracht van dergelijke initiatieven (optimaal) te benutten. Sterker nog, sommige van deze initiatieven voelen zich eerder gedwarsboomd door de overheid. Bijvoorbeeld omdat ze integraal werken en de financieringsstromen vanuit de gemeente daar niet op aansluiten.noot 119 En dat terwijl diezelfde overheid het belang van een sterk lokaal sociaal netwerk juist onderschrijft. Wij stellen voor dat de overheid een actievere rol pakt in het faciliteren van sociaal kapitaal.

4.4Versterken van informele netwerken in de buurt en rondom de hulpvraag

In het creëren van informele netwerken zien we drie poten: het creëren van bridging capital, bonding capital en linking capital. Hierbij richten we ons op ingrepen op wijkniveau. Dit wijkniveau leent zich bij uitstek voor het creëren van sociale netwerken voor ouders. Gezinnen maken immers relatief veel gebruik van de buurt.noot 120 Waar de buurt als ontmoetingsplek nog wel eens ter discussie staat in een zeer mobiele en digitale wereld, is dit voor gezinnen een belangrijke plek. Wanneer het specifiek gaat over het versterken van sociaal kapitaal voor gezinnen, zien we kansen in het creëren van ontmoetingsplekken voor buurtgenoten. Maar er liggen ook kansen in het gebruikmaken van plekken waar alle ouders komen, zoals verloskundepraktijken, consultatiebureaus en scholen.

Ontmoeting als basis voor bridging en bonding capital

In het creëren van bridging capital is een rol weggelegd voor ontmoetingsplaatsen in de wijk (al is slechts het faciliteren van ruimte niet voldoende).noot 121 Juist deze ontmoetingsplaatsen zijn veel uit wijken verdwenen. Dat is een gemis, te meer omdat bridging capital over groepen heen ontstaat en deze zwakke bindingen een daarmee een grote waarde hebben in superdiverse leefomgevingen.noot 122 Zoals de RVS eerder adviseerde in het advies Ruimte maken voor ontmoeting zien wij verschillende kansen om dergelijke ontmoetingsplekken in de wijk terug te brengen. Dit kan bijvoorbeeld doordat het rijk drempelwaarden of basiseisen stelt aan de sociale infrastructuur. En ook doordat gemeenten gebruikmaken van bestaand gemeentelijk vastgoed, waarbij gebouwen meerdere of nieuwe functies als ontmoetingsruimte kunnen krijgen.noot 123 Lokale buurtinitiatieven spelen hierin een belangrijke rol.

De nieuwe Hervormingsagenda Jeugd pleit ook voor het opnieuw creëren van laagdrempelige voorzieningen in de wijk. Hier ligt een kans om deze voorzieningen als ontmoetingsplekken in te richten en het sociaal kapitaal van bezoekers te verstevigen. Echter, het faciliteren van ruimte is niet voldoende om een informeel steunend netwerk tot stand te brengen. Ontmoetingen zorgen immers als het ware vanzelf voor losse bindingen, maar niet voor bridging of bonding capital. Opbouwwerkers en buurtbewoners kunnen hier een rol in spelen door aan te sluiten bij de behoeften in de buurt. Dit kan gaan om activiteiten waarbij het plezier centraal staat, zoals koken of tuinieren, maar ook om scholingen in de wijk over gezondheid of taalcursussen. Ook bijeenkomsten voor heel specifieke groepen kunnen een belangrijke bijdrage leveren, vooral aan bonding capital (zie het kader hierna). We wijzen in het bijzonder op buurt- en opbouwwerk, waarbij het opbouwen van een gemeenschap centraal staat en niet het oplossen van problemen met een focus op het individu. Wat de Raad betreft ligt in samenlevingsopbouw een kans voor het creëren van bridging en bonding capital. Dit vraagt om faciliteren van ruimte en menskracht. In hoofdstuk 5 komen we hiervoor tot concrete aanbevelingen.

Hoe de krampachtige drang naar inclusie bonding onder druk zet

Insluiting betekent uitsluiting. Het vormt een simpel basisprincipe voor iedereen die het samenleven beter wil begrijpen. Toch lijkt het alsof we dit zijn vergeten in de drang naar inclusie en het taboe op exclusie.noot 124 Inclusie betekent namelijk ook exclusie, en tijdens bijeenkomsten waar wordt gewerkt aan bonding is er weinig ruimte voor bridging. Zo wordt in onderzoeken in verschillende Nederlandse steden beschreven dat wijkinitiatieven vaak de opdracht hebben om inclusief te zijn en zich juist te richten op een brede groep. Het ideaal van menging van groepen staat hoog in het vaandel. In de praktijk zien we echter dat bewoners veel steun ervaren, juist op plekken waar wordt gewerkt aan bonding. Zo eigenden buurtbewoners in Rotterdam zich op bepaalde momenten een buurthuis toe.noot 125 Zij voelden zich hier thuis en waren onder gelijken; er ontstond bonding capital. Hiermee verdween echter de ruimte voor bridging capital.noot 126 Het inclusiedoel werd hiermee niet behaald.

Dit betekent echter niet dat deze bonding geen waarde heeft of geen ruimte zou moeten krijgen, integendeel. Bonding capital heeft belangrijke waarden in zich, zoals we eerder in dit hoofdstuk beschreven. Bovendien kan bonding een eerste stap vormen naar bridging. Bewoners kunnen een veilige haven in de wijk creëren voor bonding en van daaruit een plek vinden in de wijk en de stap naar bridging zetten.noot 127 In eerder onderzoek werd bijvoorbeeld een organisatie in Den Haag beschreven die Poolse vrouwen wegwijs maakt in de Nederlandse samenleving.noot 128 Een plek waar een heel specifieke groep samenkomt en die niet inclusief is, maar wel essentieel, omdat daar een steunend sociaal netwerk wordt gevormd. Juist voor mensen die nieuw in een wijk, stad of land komen wonen en niet over een eigen sociaal netwerk beschikken, kunnen dergelijke bonding-activiteiten een veilig startpunt vormen om een sociaal netwerk uit te bouwen.

Ontmoetingsmomenten creëren en beter benutten voor bonding capital

Bonding capital en sterke bindingen ontstaan vooral tussen mensen die zich herkennen in elkaar en meer op elkaar lijken. Waar bridging capital – zoals de term al zegt – over groepen heen ontstaat, zien we dat bonding capital vaak ontstaat in herkenning. Dat betekent dat bondingactiviteiten gericht kunnen zijn op heel specifieke groepen en dat ze daarmee minder inclusief zijn dan activiteiten gericht op bridging. Echter, gezien de emanciperende werking en het grote belang van bonding pleiten wij ervoor om naast initiatieven die inzetten op bridging, juist ook ruimte te bieden aan initiatieven die inzetten op bonding.noot 129

Naast de wijkgerichte activiteiten, zoals hiervoor genoemd, die zowel bridging als bonding capital kunnen creëren, zien we hiervoor een kans bij plaatsen waar ouders al komen, vaak gerelateerd aan de kinddomeinen. Denk aan verloskundigenpraktijken, jeugdgezondheidscentra en scholen. Naar analogie van de praktijk van CenteringZwangerschap (zie het kader hierna) kunnen momenten aangeboden worden waarbij niet alleen wordt ingezet op een generieke hulpvraag, maar waar ouders ook onderling steunnetwerken kunnen creëren door de deelnemers actief samen te zetten. Vrouwen die deelnemen aan groepsgewijze zwangerschapsbegeleiding geven aan dat dit bijdraagt aan sociale (steun)netwerken.noot 130 Hierbij wordt juist ook de herkenning gewaardeerd. Vrouwen vinden het enerzijds fijn dat er ‘vrouwen zoals zij’ in de groep zitten, omdat ze daar sterke bindingen mee creëren.noot 131 Anderzijds ervaren ze de diversiteit in de groep als positief.noot 132

CenteringZwangerschap

Met CenteringZwangerschap geeft de verloskundige de begeleiding van zwangeren op een andere manier vorm. Zij worden niet individueel begeleid, zoals in de meeste verloskundigenpraktijken gebruikelijk is, maar groepsgewijs. De verloskundige doet de gebruikelijke medische controles gedurende groepsbijeenkomsten. Daarnaast worden per bijeenkomst diverse thema’s besproken. Deelnemers geven aan over welk onderwerp zij het willen hebben en hebben dus een actieve rol. Zo draait het vaak om medische vragen over de zwangerschap en de bevalling. Ook gaat het veel over persoonlijke keuzes en mogelijkheden in het ouderschap. Bijvoorbeeld hoe je als alleenstaande ouder of als stel straks invulling wilt geven aan je ouderrol, wie je kunt betrekken als je niet goed in je vel zit, hoe je werk en gezin combineert of hoe je als ouder omgaat met een krappe beurs. Bij deze bijeenkomsten worden regelmatig professionals uit andere domeinen, zoals het sociaal domein, uitgenodigd. Tijdens de bijeenkomsten wisselen zwangeren onderling ervaring en kennis uit. Dit levert (h)erkenning en sociale steun op. Uit onderzoek blijkt dat dit helpt bij het maken van gezonde keuzes en dat het gezondheidswinst oplevert.noot 133 Bovendien levert het een bijdrage aan de ervaren sociale steun.noot 134 Tijdens de bijeenkomsten is ruimte voor informeel sociaal contact. Zwangeren ervaren meer steun, en deelnemers blijven elkaar volgen en steunen, ook na de zwangerschap.

Naast CenteringZwangerschap bestaan er andere vormen van CenteringZorg, zoals CenteringOuderschap, een groepsgewijze vorm van jeugdgezondheidszorg. Ook in de diabeteszorg wordt verkend hoe Centering vorm kan krijgen.

Deze contactmomenten met een hulpverlener en professionals zijn uitgelezen kansen om het bonding en het bridging capital te verstevigen. Generieke zorg en hulp is grotendeels individueel ingestoken. Ook de financiering is primair gericht op individuele begeleiding. Voor CenteringZwangerschap komt in 2024 daarom een aparte betaaltitel, waarbij deze groepsgewijze begeleiding nog altijd een uitzondering vormt. Individuele hulpverlening is dus de norm. Je gaat alleen (of met partner) naar de verloskundige, alleen naar het consultatiebureau, alleen op oudergesprek enzovoort. Wij zien hier een gemiste kans in het creëren van sterke bindingen.

Door zorg en hulp meer collectief in te richten, ontstaat er een mogelijkheid om bonding capital te creëren. Juist omdat je een gelijke ervaring deelt (zwangerschap, jonge kinderen etc.), lenen deze momenten zich voor het ontwikkelen van sterke bindingen en bonding capital. Deze momenten zijn daarnaast belangrijk voor het ontwikkelen van linking capital, gezien het contact met de hulp- of zorgverlener. Een dergelijke omslag van individueel naar collectief is niet zomaar gemaakt. Het vraagt bijvoorbeeld om een andere, meer begeleidende rol van de professional, een gelijkwaardigere relatie tussen professional en hulpvrager, en andere financiering. Ook vergt het een andere manier van hulpverlening organiseren, bijvoorbeeld doordat er andere ruimten en tijdsblokken nodig zijn.noot 135 Naast deze contactmomenten met de professionals die toch al plaatsvinden, zien we mogelijkheden in het creëren van ontmoetingsmomenten waarbij niet per definitie een hulpverleners aanwezig is, zoals naar analogie van de herstelacademie.

4.5Tussenconclusie: er wordt weinig ingezet op versterken van sociaal kapitaal

Sociaal kapitaal kent verschillende vormen. En juist de mensen in de kwetsbaarste situatie beschikken over het minste sociaal kapitaal, in al zijn vormen. De Raad signaleert een trend, waarbij het aanboren van het bestaande sociaal kapitaal hoger op de agenda staat van de overheid. Er wordt maar beperkt ingezet op het versterken van sociaal kapitaal. Bovendien zijn interventies gericht op steun voor het individu en veel minder op het ontwikkelen van steunsystemen onderling of in wijken. Juist deze informele steunsystemen hebben een belangrijke waarde. Tot slot komen bestaande interventies vaak pas in beeld als er al problemen zijn ontstaan.

Bronnen

  1. Rijksoverheid (2023). Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028.

  2. Spijk-de Jonge, M., Lange, M. de, Serra, M., Steege, M. van der & Dijkshoorn, P. (2022) ‘Betrek mij gewoon!’ Op zoek naar verbeterkansen voor de jeugdhulp in het casusonderzoek Ketenbreed Leren. Ketenbreed leren, pp. 35-36.

    Inspectie JenV (2023). Het kind van de rekening Den Haag: Inspectie Justitie en Veiligheid.

  3. Bronfenbrenner, U. (1994). ‘Ecological models of human development.’ In: International Encyclopedia of Education, Vol. 3, 2nd. Oxford: Elsevier.

  4. Rooseboom, T. (2023). De eerste 1000 dagen. Het fundamentele belang van een goed begin uit biologisch, medisch en maatschappelijk perspectief. Amsterdam: Tijdstroom.

  5. Zie o.a.: Gemengde interdepartementale werkgroep (1974). Jeugdwelzijn, op weg naar een samenhangend beleid. Den Haag: Staatsuitgeverij.

  6. Committee on the Rights of the Child (16 february 2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  7. Kinderombudsman (2021). Nederland - Rapportage aan het VN-Kinderrechtencomité. Den Haag: Kinderombudsman.

  8. Dahlgren, G. & Whitehead, M. (1991). Policies and strategies to promote social equity in health. Stockholm: Institute for Futures Studies.

  9. Hoex, J., Vlaardingerbroek, S., Balledux, M., Speentjes, P. & Vink, C. (2022). Opgroeien doe je samen. Bouwen aan een stevige pedagogische basis. Utrecht: NJI.

  10. Goudena, P.P. (1994). Ontwikkelingsopgaven en opvoedingsopgaven. In: Rispens, J., Goudena, P.P. & Groenendaal J.J.M. (red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

  11. Gesprek tijdens het moederontbijt in Amsterdam.

  12. De Klerk, M., Eggink, E., Plaisier, I. & Sadiraj, K. (2023). Zicht op zorgen. Kerncijfers over de problemen, hulpbronnen, leefsituatie en ondersteuning van mensen in het sociaal domein. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  13. Zie o.a. Crumé, H.J., Nurius, P.S. & Fleming, C.M. (2019). ‘Cumulative adversity profiles among youth experiencing housing and parental care instability.’ In: Children and Youth Services Review, 100, pp. 129-135.

  14. De Klerk, M., Eggink, E., Plaisier, I. & Sadiraj, K. (2023). Zicht op zorgen. Kerncijfers over de problemen, hulpbronnen, leefsituatie en ondersteuning van mensen in het sociaal domein. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  15. Sparkey, P. (2008). ‘The Intergenerational Transmission of Context.’ In: American Journal of Sociology, 113 (4).

  16. Dorsselaer, S. van, Ramaker, V., Gee, A. de & Have, M. ten (2023). KOPP/KOV: feiten en cijfers. Landelijke omvang KOPP/KOV-groep. Utrecht: Trimbos-instituut.

  17. Rijnberk, C. & Overbeek, M. (2020). Ouderschap en gezinsfunctioneren. In: Mulder, N., Weeghel, J. van, Delespaul, P., Bovenberg, F., Berkvens, B., Leeman, E., Kroon, H., Mierlo, T. van & Kienhorst, G., Netwerkpsychiatrie. Samenwerken aan herstel en gezondheid. Amsterdam: Boom uitgevers; Rooijen, K. van, Zoon, M. & Berg-le Clercq, T. (2019). Wat werkt voor kinderen van ouders met psychische problemen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

  18. Romijn, G., Graaf, I. de & Jonge, M. de (2010). Kwetsbare kinderen. Literatuurstudie over verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Utrecht: Trimbos-instituut.

  19. Brennan, P.A., Hammen, C., Andersen, M.J., Bor, W., Najman, J.M. & Williams, G.M. (2000). ‘Chronicity, Severity, and Timing of Maternal Depressive Symptoms: Relationships with Child Outcomes at Age 5. In: Developmental Psychology, 36(6), pp. 759-766.

  20. Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming (2023). KOPP/KOV.

  21. Battink, M. & Plaggenhoef, W. van (2022). Relatie tussen scheidingen, ggz-gebruik en jeugdzorggebruik. Utrecht: Significant Public.

  22. CBS (2021). Iets meer kinderen maakten scheiding mee. Iets meer kinderen maakten scheiding mee | Jeugdmonitor (cbs.nl), laatst geraadpleegd op: 31-10-2023.

  23. Valk, I. van der & Rejaän, Z. (2020). ‘Kennis over scheiding.’ In: JSW, nr. 3, pp. 6-9.; Amato, P. R. (2001). ‘Children of Divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith (1991) meta-analysis.’ In: Journal of Family Psychology, 15, 355-370. doi:10.37//0893- 3200.15.3.355.; Amato, P. R. (2010). ‘Research on divorce: Continuing trends and new developments.’ In: Journal of Marriage and Family, 72, 650-666. doi:10.1111/j.1741-3737.2010.00723.x.

  24. Valk, I. van der & Rejaän, Z. (2020). ‘Kennis over scheiding.’ In: JSW, nr. 3, pp. 6-9.

  25. Battink, M. & Plaggenhoef, W. van (2022). Relatie tussen scheidingen, ggz-gebruik en jeugdzorggebruik. Utrecht: Significant Public.

  26. Heuvel, L. van den, Hopman, M. & Harnam, G. (2020). Ongehoord! De onzichtbaarheid van kinderen bij huisvestingsproblemen. Den Haag: Kinderombudsman.

  27. Adrianow, S. (1989). Van wieg tot wooneenheid: Een inventariserend onderzoek naar de woonsituatie van kinderen en jongeren. Delft University of Technology.

  28. Leventhal, T. & Newman, S. (2010). ‘Housing and child development.’ In: Children and Youth Services Review, 32(9), pp. 1165-1174.

    Evans, G. W. (2006). ‘Child Development and the Physical Environment.’ In: Annual Review of Psychology, 57(1), pp. 423-451.

    Dockery, M., Kendall, G., Li, J., Mahendran, M., Ong, R. & Strazdins, L. (2010). Housing and children’s development and wellbeing: a scoping study. AHURI Final Report No. 149. Melbourne: Australian Housing and Urban Research institute Limited.

  29. Fafieanie, V., Hummel, N. van, Kraak, A. & Yperen, T. van (2020). Naar school in tijden van corona. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, p. 5.

  30. Ministerie van Binnenlandse zaken en Werkgelegenheid (2023). Het statistisch woningtekort nader uitgelegd, laatst geraadpleegd op: 31-10-2023.

  31. Rli (2022). Onderdak bieden. Sturen op prestaties van woningcorporaties. Den Haag: Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.

  32. Woononderzoek Nederland, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  33. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West (2022). Samen Nieuw-West. Waarom een Masterplan? Een analyse van Nieuw-West. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.

  34. Nederlands Jeugdinstituut (2023). Cijfers over armoede in gezinnen. Verkregen via: https://www.nji.nl/cijfers/armoede-gezinnen#minderjarige-kinderen-met-risico-op-armoede, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  35. Commissie sociaal minimum (2023). Een zeker bestaan. Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum.

  36. Huston, A.C. & Bentley, A.C. (2010). ‘Human development in societal context.’ In: The annual review of psychology, p. 61, pp. 411-437.

  37. Ibidem.

  38. McLoyd, V., Mistry, R.S. & Hardaway, C.R. (2014). Poverty and Children’s development. Familial processes as mediating influences. In: Gershoff, E.T., Mistry, R.S., Crosby, D.A., Societal contexts of child development: Pathways of influence and implications for practice and policy. Oxford: Oxford University Press; Pascoe, J.M., Wood, D. L., Duffee, J.H. & Kuo, A. (2016). ‘Mediators and adverse effects of child poverty in the United States.’ In: Pediatrics, 137(4), pp. 1-17.

  39. WRR (2017). Weten is nog geen doen. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.; RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24.

  40. Duinkerken G., Wesdorp, P. & Jungman, N. (2015). De eindjes aan elkaar knopen. Utrecht: Lectoraat Schulden en Incasso.

  41. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24; RVS (2021). Gezichten van een onzeker bestaan. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  42. CBS (2020). Schuldenproblematiek in beeld. Huishoudens met geregistreerde problematische schulden 2015-2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek, p. 28.

  43. Bennema, S. & Bakker, R. (2020). De sociale omgeving van jeugdzorgjongeren. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  44. Besemer, S., Ahmad, S.I., Hinshaw, S.P. & Farrington, D.P. (2017). ‘A systematic review and meta-analyses of the intergenerational transmission of criminal behavior.’ In: Agression and Violent Behavior, 37; NWO (2017). Kinderen van criminele ouders lopen grote kans zelf crimineel te worden. Verkregen via: https://www.nwo.nl/nieuws/kinderen-van-criminele-ouders-lopen-grote-kans-zelf-crimineel-te-worden, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  45. Bennema, S. & Bakker, R. (2020). De sociale omgeving van jeugdzorgjongeren. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  46. Ibidem.

  47. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, p. 184.

  48. Ibidem.

  49. Comité voor de rechten van het kind (2013). Algemeen commentaar no. 14 (2013) over het recht van het kind zijn belangen de eerste overweging te laten zijn (art. 3, eerste lid).

  50. Defence for Children (z.d.). Voorbehouden. Ratificatie VN-Kinderrechtenverdrag. Verkregen via: https://www.defenceforchildren.nl/kinderrechten/voorbehouden/, laatst geraadpleegd op 13-11-2023.

  51. Wild, R. de, Jonker, M., Loon-Dikkers, L. van & Lünnemann, K. (2021). Kinderen missen zelfstandig recht op sociale zekerheid. Utrecht: Verwey Jonker Instituut.

  52. Ibidem.

  53. Committee on the Rights of the Child (16 february 2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  54. Zie o.a.: Wiersma, M. & Kooi, C. van der (2017). Alle kinderen kansrijk. Het verbeteren van de ontwikkelingskansen van kinderen in armoede. Den Haag: Kinderombudsman; Vreeburg, E., Verheul, R. & Lagerwerf, R. (2017). Nederlandse kinderen ontkoppeld. Als de verblijfsstatus van je ouders je levensstandaard bepaalt. Den Haag: Kinderombudsman.

  55. Comité voor de rechten van het kind (2013). Algemeen commentaar no. 14 (2013) over het recht van het kind zijn belangen de eerste

    overweging te laten zijn (art. 3, eerste lid).

  56. Committee on the Rights of the Child (2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  57. CBS (2021). Landelijke jeugdmonitor 2021. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek; CBS (2022). Landelijke jeugdmonitor 2022. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  58. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24.

  59. CBS (2020). Schuldenproblematiek in beeld. Huishoudens met geregistreerde problematische schulden 2015-2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  60. Schonewille, G. & Crijnen, C. (2018). Financiële problemen 2018. Geldzaken in de praktijk 2018-2019 deel 1. Utrecht: Nibud, p. 25.

  61. CBS (2021). Kosten van kinderen naar één- en tweeverdieners, 2015. Verkregen via: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/01/kosten-van-kinderen-naar-een-en-tweeverdieners-2015, laatst geraadpleegd op 13/11/2023.

  62. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (21 juli 2021). Kamerbrief Voorbehoud op artikel 26 IVRK. 2021-0000105151. Verkregen via: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-ad2a846a-4b6b-45f1-92b1-9b65efad1ea3/pdf. Laatst geraadpleegd op 14/11/2023.

  63. Stichting BKR (25 juni 2021). Schaamte houdt financiële problemen te lang achter de voordeur. Verkregen via: https://www.gemeente.nu/sociaal/schuldhulp/schaamte-houdt-financiele-problemen-te-lang-achter-de-voordeur/, laatst geraadpleegd op: 14/11/2023.

  64. Lijzenga, J. & Elferink, V. (2022). Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen 2021. Arnhem: Companen.

  65. Ibidem.

  66. Wewerinke, D., Schel, S., Kuijpers, M., Vries, J. de & Doorn, L. van (2023). Iedereen telt mee! Resultaten eerste ETHOS-telling van dak- en thuisloosheid in regio Noordoost-Brabant. Utrecht: Hogeschool Utrecht.

  67. Kraniotis, L. & Jong, W. de (24 april 2021). Sociale huurwoning? In zeker een kwart van de gemeenten wacht je meer dan 7 jaar. NOS. Verkregen via: https://nos.nl/op3/artikel/2377995-sociale-huurwoning-in-zeker-een-kwart-van-de-gemeenten-wacht-je-meer-dan-7-jaar, laatst geraadpleegd op 14-11-2023.

  68. Heuvel, L. van den, Hopman, M., Jong, Z. de, Jonge, H. de, Tuzgöl, A., Vries, J. de & Wilke, I. (2023). Als de overheid niet thuis geeft... Een onderzoek naar de realisatie van mensen- en kinderrechtelijke verplichtingen van de overheid bij uithuiszettingen van gezinnen in kwetsbare situaties. Den Haag: Kinderombudsman/Nationale ombudsman.

  69. Gesprek tijdens het moederontbijt in Amsterdam.

  70. Groen, A., Horssen, C. van & Veerman, N. (2022). Rondkomen en betalingsproblemen. Ervaringen van Nederlandse huishoudens in onzekere tijden. Utrecht: Nibud.

  71. Gesprek met cursisten van de herstelacademie.

  72. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands-A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  73. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  74. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands-A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  75. Van Doesum, T., Gee, A. de, Bos, C. & Zanden, R. van der (2019). Factsheet KOPP/KOV: Een wetenschappelijke

    onderbouwing van de cijfers. Utrecht: Trimbos-instituut.

  76. Petilon, N., Doesum, K. van & Windmeijer, P. (2010). ‘De vergeten kinderen van ouders met psychiatrische problemen komen in beeld in 20 jaar KOPP praktijk.’ In: Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 88(5), pp. 222-223.

  77. Augeo (2013). Handleiding kindcheck. Voor GGZ en verslavingszorg. Zeist: Augeo.

  78. Ibidem.

  79. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands. A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  80. Ibidem.

  81. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  82. Gesprek met KOPP/KOV-functionaris.

  83. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  84. Rijksoverheid (2023). Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028, p. 18.

  85. Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone. New York: Simon and Schuster.

  86. Ibidem.

  87. Tersteeg, A. & Albeda, Y. (2018). Beyond the middle classes. Neighbourhood choice and satisfaction in hyper-diverse contexts. In: Oosterlynck, S., Verschraegen, G. & R. van Kempen (red.), DIVERCITIES. Understanding super-diversity in deprived and mixed neighbourhoods. Bristol: Policy Press.

  88. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  89. Granovetter, M.S. (1973). ‘The Strength of Weak Ties.’ In: American Journal of Sociology, 78(6), pp. 1360-1380. https://doi.org/10.2307/2776392

  90. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  91. Welschen, S. (2019). ‘Informele partijen zijn hulpverleningsgids voor wantrouwende Amsterdammers.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

  92. Snel, E., Boom, J. de, Bockhove, M. van & Engbersen, G. (2021). ‘Sociaal kapitaal als bescherming tegen de mentale gevolgen van COVID-19.’ In: Mens & Maatschappij, 96 (2), pp. 213-241; Putnam, R.D. (2007). ‘E Pluribus Unum: Diversity and community in the twenty-first century.’ In: Scandinavian Political Studies, 30(2), pp. 137-174.

  93. Vrooman, C., Boelhouwer, J., Iedema, J. & Torre, A. van der (2023). Eigentijdse ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  94. Ibidem.

  95. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  96. Ibidem.

  97. Bucx, F., Eggink, E. & Klerk, M. de (2023). Meer zicht op ouders. Zorgen, problemen en hulpbronnen van ouders van minderjarige kinderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  98. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  99. Ibidem.

  100. Ibidem.

  101. Hoex, J., Vlaardingerbroek, S., Balledux, M., Speentjes, P. & Vink, C. (2022). Opgroeien doe je samen. Bouwen aan een stevige pedagogische basis. Utrecht: NJI.

  102. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013. Kamerstukken, 33684, nr. 3, p. 30.

  103. RVS (2022). Anders leven en zorgen. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  104. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  105. Vosselman, M. & Steenmeijer, J. (2022). Handreiking informele steun. Samenwerkende beroepsverenigingen.

  106. UMC Utrecht (z.d.). Netwerkintake. Verkregen via: https://www.umcutrecht.nl/nl/netwerk-intake, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  107. RACT (z.d.). Wat zijn resourcegroepen? Verkregen via: https://ract.nl/over-ract/, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  108. Academie van de stad (z.d.). Springlevend wonen. Verkregen via: https://academievandestad.nl/themas/springlevendwonen/, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  109. Trudo (z.d.). Voorrang via inplaatsing in Woensel-West. Verkregen via: https://www.trudo.nl/ik-zoek/huurwoning/inplaatsing, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  110. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  111. Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, p. 1.

  112. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  113. Welschen, S. (2019). ‘Informele partijen zijn hulpverleningsgids voor wantrouwende Amsterdammers.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 24 april 2019.

  114. Albeda, Y., Swan, S. & Swildens. W. (2023) Op weg naar herstel met formele en informele steunstructuren. Rotterdam: Hogeschool Inholland; Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.

  115. Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, p. 1.

  116. Lucas, P., Hoijtink, M., Welschen, S. & Veldboer, L. (2021). ‘Naast ervaringskennis moeten we ook ‘nabije kennis’ erkennen.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 21 december 2021.

  117. Albeda, Y., Swan, S. & W. Swildens (2023). Op weg naar herstel met formele en informele steunstructuren. Rotterdam: Hogeschool Inholland.

  118. Ibidem.

  119. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  120. Karsten, L., Lupi, T. & Stigter-Speksnijder, M. (2012). ‘The middle classes and the remaking of the suburban family community: evidence

    from the Netherlands.’ In: Journal of Housing and the Built Environment, 28(2), pp. 257-271.

  121. Albeda, Y., Avest, D. ter & Breugel, I. van (2022). Superdiversiteit en sociale bindingen in de buurt. In: Snel, E., Geurs, R. & Permentier, M., Zicht op leefbaarheid. Tien essays over leefbaarheid in Rotterdamse wijken. Rotterdam: Kenniswerkplaats leefbare wijken.

  122. Uyterlinde, M., Brock, A., Vries, S. de & J. Verloove (2023). Bijlage 1: literatuurstudie. Kennen is het niet, maar we komen elkaar hier wel tegen. Utrecht: Kennisplatform Inclusief Samenleven.

  123. RVS (2021). Ruimte maken voor ontmoetingen. De buurt als sociale leefomgeving. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  124. Engbersen, R. (2021). Stap uit de inclusiekramp. Herwaardeer zelforganisatie. Utrecht: Movisie. Verkregen via: https://www.movisie.nl/artikel/stap-uit-inclusiekramp-herwaardeer-zelforganisatie, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  125. Logger, J. & Avest, D. ter (2021). Katendrecht als archipel van enclaves. Een publieke ontmoetingsplek in een gefragmenteerde wijk. In: Walraven, G. & Albeda, Y. (red.), Werken aan een meer rechtvaardige stad. De bijdrage van praktijkgericht onderzoek aan maatschappelijke opgaven. Rotterdam: Hogeschool Inholland, pp. 43-62.

  126. Ibidem.

  127. Engbersen, R. (2021). Stap uit de inclusiekramp. Herwaardeer zelforganisatie. Utrecht: Movisie. Verkregen via: https://www.movisie.nl/artikel/stap-uit-inclusiekramp-herwaardeer-zelforganisatie, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  128. Ibidem.

  129. Zie ook Engbersen, R. & Janssen, J. (2022). ‘Laten we uit de inclusiekramp komen.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

  130. Rijnders, M., Jans, S., Aalhuizen, I., Detmar, S. & Crone, M. (2019). ‘Women-centered care: implementation of CenteringPregnancy in The Netherlands.’ In: Birth 46; Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1.

  131. Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1

  132. Ibidem.

  133. Wagijo, M., Crone, M., Bruinsma-van Zwicht, B., Lith, J. van, Billings, D.L. & Rijnders, M. (2023). ‘Contributions of CenteringPregnancy to women’s health behaviours, health literacy, and health care use in the Netherlands.’ In: Preventive Medicine Reports, vol. 35.

  134. Rijnders, M., Jans, S., Aalhuizen, I., Detmar, S. & Crone, M. (2019). ‘Women-centered care: implementation of CenteringPregnancy in The Netherlands.’ In: Birth 46; Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1.

  135. Stichting Centering Nederland (z.d.). Handreiking Implementatie CenteringOuderschap, verkregen via: https://centeringzorg.nl/2023/04/26/handreiking-implementatie-centeringouderschap/, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  136. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022/2023. Kamerstukken II, 3626552-1050315-DMO, p. 9.

  137. Schrooten, M., Thys, R. & Debruyne, P. (2019). Sociaal Schaduwwerk. Over informele spelers in het welzijnslandschap. Brussel: Politeia.

  138. Welschen, S., Lucas, P., Hoijtink, M. & Veldboer, L. (2020). Licht op Sociaal Schaduwwerk. Literatuurstudie naar (Nederlandse) informele sociaalwerkpraktijken die plaatsvinden onder de radar. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam/Werkplaats sociaal domein, p.*nbsp;8.

  139. RVS (2022). Anders leven en zorgen. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  140. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.