Hoe zijn belangen van kinderen geborgd in ouderdomeinen?

In het voorgaande hoofdstuk hebben we gekeken naar verschillende ouderdomeinen en hoe problemen van ouders leiden tot een verhoogd risico voor kinderen om zelf ook problemen te ontwikkelen. In dit hoofdstuk leggen we de vinger op de zere plek en werken we drie praktijkvoorbeelden uit. Hierin kijken we naar situaties waarmee ouders te maken kunnen krijgen als zij op een bepaald levensdomein problemen hebben. Op het domein van inkomen kijken we naar schulden, op het domein wonen naar de toegang tot een (passende) sociale huurwoning en op het domein gezondheid naar (de toegang tot) de volwassenen-ggz. Dit zijn drie domeinen waarop veel ouders problemen ondervinden en dus ook veel kinderen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van problemen. Bovendien hebben publieke organisaties of publiek gefinancierde organisaties een duidelijke rol in de ondersteuning van of zorg voor volwassenen.

Aan de hand van de praktijkvoorbeelden illustreren we hoe de belangen van kinderen (al dan niet) geborgd zijn in deze driedomeinen. Speelt het feit dat er kinderen opgroeien in het gezin een rol in de besluiten die worden genomen? Wordt er rekening gehouden met specifieke omstandigheden rondom de kinderen? Of met de impact van besluiten op de kinderen? We vertrekken bij het IVRK, waarin de rechten van kinderen zijn vastgelegd en het ‘borgen van het belang van het kind’ een van de centrale beginselen is. In de praktijkvoorbeelden kijken we naar een aantal specifieke aspecten, die soms technisch van aard zijn. Het is belangrijk deze technische aspecten niet te verwarren met ‘details’. De wijze waarop kinderrechten vertaald worden naar beleid en techniek in de uitvoering op verschillende ouderdomeinen, maakt of de belangen van kinderen daadwerkelijk worden geborgd. Groots denken krijgt praktische waarde als het zichtbaar vertaald wordt naar het handelen in de uitvoering. In hoofdstuk 6 werken we daarom door op de praktijkvoorbeelden uit dit hoofdstuk. Dan geven we aan de hand van de aanbevelingen in hoofdstuk 5 een doorkijkje hoe het beter borgen van de belangen van kinderen er in de praktijk uit kan zien.

We kijken in de praktijkvoorbeelden naar het generieke beleid en de reguliere uitvoering. Het generieke beleid vormt in de basis immers het kader voor het handelen van professionals, of er nu wel of geen sprake is van jeugdhulp of van meervoudige of complexe problematiek. Het generieke beleid is van toepassing op volwassenen die zich met een hulpvraag of een ondersteuningsbehoefte melden, omdat zij (tijdelijk of langdurig) zorgen of problemen hebben op een van hun levensdomeinen. Daarmee ontstaat er een kwetsbare context voor kinderen.

3.1Wat vraagt het IVRK van Nederland?

Het IVRK verplicht

Het IVRK is in 1995 door Nederland geratificeerd. Dit betekent dat de Nederlandse staat de verantwoordelijkheid heeft om de rechten van kinderen in Nederland te borgen. Daarnaast heeft de Nederlandse overheid een morele plicht om kinderrechten te borgen. Het IVRK kent vier algemene beginselen. Een hiervan betreft het belang van het kind: in artikel 3 van het IVRK is bepaald dat het belang van het kind voorop moet staan bij alle maatregelen die kinderen betreffen. Dit geldt voor wetten, beleid en procedures die kinderen direct raken, bijvoorbeeld in de jeugdhulp of het onderwijs, maar ook voor wetten, beleid en procedures die kinderen indirect raken.noot 49

Alle overige bepalingen uit het IVRK, waarin de rechten van kinderen staan beschreven, moeten tegen de achtergrond van de algemene beginselen worden bezien. Het IVRK bevat onder meer bepalingen over een toereikende levenstandaard (art. 27) en sociale voorzieningen (art. 26), die voor dit advies van belang zijn. Een toereikende levenstandaard betreft bijvoorbeeld onderdak (huisvesting), voldoende eten en drinken, en gezondheidszorg. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in de eerste plaats bij de ouders. Maar volgens artikel 5 IVRK moet de overheid ouders passende bijstand verlenen bij het invullen van deze verantwoordelijkheid.

De bepaling over sociale zekerheid betreft de voorzieningen die bedoeld zijn voor mensen die tijdelijk of blijvend geen (of onvoldoende) inkomen hebben, zoals een uitkering op grond van de Participatiewet. Bij de ratificatie van het IVRK heeft Nederland, als enige land ter wereld, een voorbehoud gemaakt op artikel 26. Daardoor heeft dit artikel geen rechtstreekse werking.noot 50 Waar kinderen in andere landen een direct beroep kunnen doen op het recht op sociale zekerheid, zijn kinderen in Nederland hiervoor afhankelijk van hun ouders. Als kinderen onvoldoende aanspraak kunnen maken op sociale voorzieningen, zoals kinderbijslag, het kindgebonden budget of gemeentelijke voorzieningen, kunnen zij in een situatie van armoede terechtkomen.

Dat laat onverlet dat de meer principiële vraag blijft waarom kinderen hun recht op sociale zekerheid niet rechtstreeks kunnen uitoefenen. De meeste Nederlandse kinderen ervaren in praktische zin geen probleem: zij wonen thuis met hun ouder(s) die voor hen kunnen zorgen. Specifieke groepen kinderen ervaren deze problemen wel degelijk. Bijvoorbeeld kinderen die in een jeugdhulpinstelling wonen en (bijna) geen contact met hun ouders hebben, of kinderen met de Nederlandse nationaliteit die een ouder hebben zonder legaal verblijf in Nederland.noot 51 Het gevolg is dat kinderen soms geen beroep kunnen doen op voorzieningen die zij nodig hebben, bijvoorbeeld omdat hun ouder als ‘zelfredzaam’ wordt aangemerkt.noot 52 Als kinderen een zelfstandig recht op sociale zekerheid hebben, toets je niet alleen het recht van de ouder, maar kan ook het recht van het kind zelfstandig worden getoetst. In zijn laatste rapportage heeft het VN-Comité voor de rechten van het kind (wederom) verzocht deze uitzonderingspositie te heroverwegen.noot 53 Verschillende organisaties pleiten daarom al een tijd voor het opheffen van het voorbehoud op artikel 26.noot 54

Borgen van belangen en rechten van kinderen

Nederland moet waarborgen dat de belangen van kinderen op een passende wijze worden geïntegreerd in wetgeving en beleid en ook consequent worden toegepast door openbare instellingen als zijn besluiten of maatregelen nemen. Het gaat om (nieuwe) wetten en beleid, en ook om besluiten of maatregelen die overheden nemen. Hiermee worden alle openbare en particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn, rechterlijke instanties, bestuursrechtelijke autoriteiten en wetgevende lichamen bedoeld.noot 55 Een Children’s Rights Impact Assessment (CRIA) helpt bij het toetsen van de impact van wetten, regels en beleid op de rechten van kinderen. Dit instrument kan worden ingezet bij het ontwikkelen van wetgeving of beleid en helpt bij het borgen van de belangen van kinderen in regulier beleid. In Nederland wordt nog geen gebruik gemaakt van een dergelijk instrument. De Kinderombudsman pleit voor het gebruik van dit instrument, zodat kinderrechten actief worden meegewogen bij het maken van nieuwe wet- en regelgeving.

Het borgen van het belang van het kind gaat niet vanzelf

Het borgen en bevorderen van kinderrechten vergt continue aandacht. Het VN-kinderrechtencomité heeft de Nederlandse staat herhaaldelijk opgeroepen de belangen van kinderen beter te borgen, meest recent in 2022. Toen heeft het Comité Nederland opnieuw opgeroepen de belangen van kinderen op elk gebied te bepalen en als primaire overweging te laten meewegen in besluitvorming.noot 56 Daarnaast is het van belang te monitoren in hoeverre de belangen van kinderen inderdaad worden geborgd. Op dit moment zijn er onvoldoende data beschikbaar om dit te kunnen doen.noot 57

3.2Praktijkvoorbeeld 1: als ouders schulden hebben

We weten nu dat kinderen die opgroeien in een context waarin financiële problemen zijn, een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van problemen. In dat licht zijn de cijfers van ouders met schulden een alarmerend gegeven. In dit eerste praktijkvoorbeeld bekijken we hoe er rekening wordt gehouden met kinderen als ouders schulden hebben.

Van alle huishoudens heeft een op de vijf te maken met risicovolle schulden of betalingsproblemen,noot 58 en een op de dertienhuishoudens heeft problematische schulden. Daarnaast is er een grote groep mensen met informele schulden. Deze mensen hebben schulden bij familie of vrienden die niet aantoonbaar zijn, maar ook afgelost moeten worden. Voor de impact van problematische schulden op kinderen maakt het uit hoelang er schulden zijn en ook hoe ernstig de financiële krapte is die hierdoor ontstaat. Als schulden langer duren of als een gezin nog maar zeer weinig te besteden heeft, is de impact op kinderen groter. Informele schulden kunnen het informele netwerk van het gezin bovendien onder druk zetten. In Nederland groeien bijna 485.000 kinderen op in een huishouden met problematische schulden.noot 59 Een deel van de huishoudens, naar schatting circa 20% van de huishoudens met problematische schulden, maakt gebruik van schuldhulpverlening, maar het overgrote deel niet.

Hoeveel geld blijft er over?

Ook als mensen schulden hebben, moeten zij voldoende geld overhouden om te kunnen voorzien in hun levensonderhoud. Dit principe is geborgd in de Beslagwet. Om te begrijpen hoe dit naar de praktijk vertaald wordt, bekijken we hoe in de praktijk wordt berekend hoeveel geld er moet overblijven om in het levensonderhoud te kunnen blijven voorzien. Er is wettelijk geregeld (Beslagwet art. 275a) op welk deel van het inkomen geen beslag mag worden gelegd: de beslagvrije voet. Als mensen niet in schuldhulpverlening zitten, is het de taak van de deurwaarder om de beslagvrije voet te berekenen.noot 60 Dat geldt voor het overgrote deel van de huishoudens met schulden (2018: 84%). Er is een risico dat de wijze waarop de beslagvrije voet berekend wordt, tot aantasting van de beslagvrije voet leidt. Dit komt doordat de beslagvrije voet volautomatisch wordt berekend met gebruikmaking van een beperkt aantal gegevens uit verschillende systemen. Dit risico bestaat voor huishoudens met meer dan twee kinderen of kinderen ouder dan 12 jaar die geen gebruik maken van schuldhulpverlening en/of groter of duurder moeten huren.

De beslagvrije voet wordt sinds 2021 berekend op basis van gegevens uit de UWV Polisadministratie, uit de Basisregistratie Personen (BRP) en van de Belastingdienst. Aan de hand van een aantal gegevens bepaalt een rekenmodule volautomatisch de beslagvrije voet. Uit de eerste twee databases worden individuele gegevens aangeleverd. Van het UWV worden gegevens ontvangen over het inkomen. Uit de BRP wordt informatie gehaald over de vraag of er kinderen in het huishouden wonen. Er wordt echter geen informatie opgehaald over het aantal kinderen of de leeftijd van de kinderen. Bij het bepalen van de beslagvrije voet wordt hiermee dus geen rekening gehouden. In plaats daarvan wordt een norm gehanteerd: als er sprake is van een huishouden met kinderen, dan rekent de module standaard met twee kinderen tussen de 0 en 12 jaar.

De beslagvrije voet corrigeert niet voor situaties waarin meer (of minder) dan twee kinderen in het huishouden wonen of voor kinderen die ouder zijn dan 12 jaar. Maar de kosten van het levensonderhoud voor oudere kinderen zijn wel degelijk hoger. Dat geldt ook voor gezinnen met meer dan twee kinderen: ook dan zijn de kosten van het levensonderhoud hoger dan in huishoudens met een of twee kinderen. De hoogte van de kinderbijslag geeft ons een indicatie van de verschillen in kosten van het levensonderhoud voor kinderen. De kinderbijslag stijgt namelijk mee met de kosten van het levensonderhoud van kinderen. Als een kind 12 jaar wordt, wordt de kinderbijslag met ruim € 56 per kwartaal per kind verhoogd.

Onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) laat eveneens zien dat hoe ouder kinderen worden, hoe hoger het deel van het inkomen is dat aan kinderen wordt of moet worden besteed.noot 61 In een gezin met drie kinderen tussen de 12 en 18 jaar liggen de kosten van het levensonderhoud daarmee tientallen euro’s per maand hoger dan in een gezin met jongere kinderen. Voor het berekenen van de beslagvrije voet wordt bovendien uitgegaan van een fictieve sociale huurwoning en huurtoeslag. Maar er is schaarste op de woningmarkt en er is een beperkte toegang tot sociale huurwoningen. Daarom huren veel huishoudens noodgedwongen in de particuliere sector. Ze betalen vaak een (veel) hogere huur dan die van de fictieve sociale huurwoning waarmee wordt gerekend. Zij hebben verhoudingsgewijs fors hogere woonlasten.

Als mensen een beroep doen op schuldhulpverlening, wordt niet gewerkt met de beslagvrije voet, maar met het zogenaamde ‘vrij te laten bedrag’ (vtlb). Bij het bepalen van dit bedrag houden schuldhulpverleners meer rekening met omstandigheden, ook in relatie tot kinderen.

Als schuldhulpverleners het vrij te laten bedrag (vtlb) bepalen, hogen ze de beslagvrije voet op bepaalde punten op. Dat doen zij voor de mensen met schulden die in schuldhulpverlening zitten. Dit zijn naar schatting maximaal 20% van alle mensen met problematische schulden. De ophogingen die zij toepassen, zijn bedoeld om beter aan te sluiten bij de reële kosten en inkomsten van het huishouden. Een deel van deze correcties heeft te maken met het aantal kinderen dat in huis woont en met de leeftijd en dus de omstandigheden van de kinderen. Er wordt voor verschillende posten gecompenseerd, bijvoorbeeld voor de afbouw van het kindgebonden budget als ouders meer verdienen dan het minimuminkomen.

Juist in huishoudens met meer dan twee kinderen of kinderen ouder dan 12 jaar die geen gebruik maken van schuldhulpverlening en/of groter of duurder moeten huren, stapelen nadelen zich dus op. Dat leidt er in de praktijk toe dat kinderen in deze huishoudens opgroeien in een context waarin schulden ernstiger kunnen ‘doordrukken’. Er blijft feitelijk minder geld over dan de wettelijk vastgelegde beslagvrije voet. Hierdoor wordt het nog lastiger voor ouders om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud van hun kinderen.

Als het water aan de lippen staat

Als het gezinnen niet lukt om in het levensonderhoud van kinderen te voorzien, kunnen ze een beroep doen op maatwerkvoorzieningen. Denk aan voorzieningen in natura, zoals een fiets, een schoollaptop of middelen om alsnog mee op schoolreisje te gaan.noot 62 De Raad noemt dit ‘reparatiemaatregelen’: pas als het niet meer lukt om in het levensonderhoud van kinderen te voorzien, ontstaat er toegang tot extra voorzieningen.

Hoelang duurt de situatie van schulden voor een kind?

Het aflossen van problematische schulden kan jaren duren. De meeste huishoudens proberen hun schulden zelf af te lossen. Er is veel schaamte over financiële problemen en mensen praten hier zelfs met goede vrienden en familie niet gemakkelijk over. Ook wachten ze lang met hulp zoeken. Dit betekent dat financiële problemen in het gezin doorgaans al lange tijd bestaan voordat mensen zich melden bij de gemeente.noot 63

In de periode daarvoor is de financiële problematiek in het huishouden doorgaans gegroeid. Zelfs kleine schulden kunnen in deze periode uitgroeien tot grotere schulden, bijvoorbeeld door bijkomende incassokosten. Kinderen hebben dus ook al jaren te maken met de impact van de geldzorgen en de stress hierover bij hun ouders. Onder andere woningcorporaties, verzekeraars en energiebedrijven zetten zich, samen met gemeenten, steeds meer in voor het eerder signaleren van betaalachterstanden. Daardoor kan aan mensen ook vroegtijdiger ondersteuning worden aangeboden.

Het schuldhulpverleningstraject kent verschillende fasen, die niet altijd allemaal doorlopen worden. Als een huishouden zich aanmeldt voor schuldhulpverlening, volgt de zogenoemde stabilisatiefase. In deze fase ligt de focus op de financiële situatie: schulden worden in kaart gebracht en er wordt ingezet op het verhogen van inkomsten en het verlagen van uitgaven. Bovendien moet de situatie in financieel opzicht voldoende stabiel worden om de afloscapaciteit te kunnen bepalen. Toch kan het daarna nog een tijd duren voordat de schuldregelingsfase start en er afspraken met schuldeisers kunnen worden gemaakt.

Hoewel er voor de stabilisatiefase een richttermijn van vier maanden bestaat, kan het (veel) langer duren voordat de volgende fase start, de curatiefase. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat er een echtscheidingsprocedure loopt of doordat er nog geen duidelijkheid is over (de woonlasten van) een nieuwe woning. Ook sterk wisselende inkomsten kunnen een oorzaak zijn. In deze gevallen kan duurzame financiële dienstverlening worden ingezet. Daarnaast wordt minimaal eens per jaar gekeken of doorstroming naar een (oplossende) schuldenregeling mogelijk is. Maar er wordt nog niet gestart met het aflossen van schulden. Het feit dat er opgroeiende kinderen in het huishouden wonen, weegt niet mee in het besluit om eventueel sneller over te gaan op de curatiefase. Pas als de schuldregelingsfase is afgerond, start de curatiefase met het minnelijke of wettelijke traject. Dat duurt (met ingang van 1 januari 2024) maximaal anderhalf jaar.

Al met al betekent dit dat kinderen zomaar een flink aantal jaren opgroeien in een gezin waarin er financiële zorgen en schulden zijn. Het zijn de jaren waarin ouders schulden hebben, maar zich nog niet hebben aangemeld voor schuldhulpverlening, plus de tijd tussen de aanmelding voor schuldhulpverlening en de start van de curatiefase, plus de maximaal anderhalf jaar dat het minnelijke of wettelijke traject duurt.

Wat leren we van praktijkvoorbeeld 1

De aanwezigheid van kinderen in het huishouden en het belang en het welzijn van kinderen wordt maar beperkt meegewogen in het bepalen van de beslagvrije voet. De meeste huishoudens met schulden zitten niet in schuldhulpverlening. Voor deze gezinnen vormt de beslagvrije voet de maat. Bij het bepalen van het bedrag dat moet overblijven voor de noodzakelijke kosten van het levensonderhoud, wordt het feitelijke aantal kinderen en de feitelijke leeftijd van kinderen niet meegewogen. Daardoor bestaat het risico dat de beslagvrije voet wordt aangetast. Dit geldt in het bijzonder voor gezinnen met een laag inkomen die niet wonen in een sociale huurwoning en die meer dan twee kinderen en/of kinderen boven de 12 jaar hebben. In deze gevallen wordt het inkomen via aanvullende regelingen of fondsen gerepareerd, voor zover ouders de weg hier naartoe weten te vinden. Ook bij het bepalen van het moment waarop de curatiefase kan starten wordt onvoldoende rekening gehouden met kinderen. De focus ligt op de financiële situatie, die stabiel moet worden om afspraken met schuldeisers te kunnen maken. En niet op een snelle start van het aflossen van schulden, terwijl dit van belang is om kinderen zo kort mogelijk op te laten groeien in een situatie van financiële problemen.

3.3Praktijkvoorbeeld 2: als ouders geen (passend) huis hebben

Instroom in een sociale huurwoning

Bekend is dat de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen die opgroeien in een te krap huis onder druk komt te staan. In dit tweede praktijkvoorbeeld kijken we daarom naar situaties waarin ouders geen (passende) huisvesting hebben. We nemen huishoudens met een laag inkomen als voorbeeld. Dit zijn de huishoudens die aanspraak kunnen maken op een sociale huurwoning. Als een gezin een sociale huurwoning zoekt, valt het meestal in de categorie ‘regulier woningzoekenden’. In heel specifieke gevallen kan een urgentieverklaring worden aangevraagd. Hierin is de situatie van het huishouden leidend: specifieke situaties kunnen leiden tot een urgentieverklaring. Het is voor gemeenten niet verplicht om een huisvestingsverordening te hebben en een urgentieregeling op te stellen. Ongeveer de helft van de gemeenten heeft een huisvestingsverordening. Gemeenten die geen verordening hebben, maken in de helft van de gevallen wel afspraken met woningcorporaties over het met voorrang toewijzen van woningen. Maar verschillende partijen kennen aan deze afspraken een andere status toe. Bijvoorbeeld als het gaat om de groepen die daadwerkelijk met voorrang in aanmerking komen voor een woning.noot 64

In gemeenten die wel een urgentieregeling hebben, zijn de omstandigheden van kinderen alleen in zeer uitzonderlijke gevallen een eigenstandige reden voor een urgentieverklaring. Bijvoorbeeld bij een medische indicatie waaruit blijkt dat het kind niet zelfstandig kan traplopen en een beter toegankelijke woning nodig is. Andere, veel vaker voorkomende situaties waarin kinderen in de knel zittenen hun welzijn onder druk staat, vormen geen eigenstandige grond voor een urgentieverklaring. Zo is in een deel van de verordeningen echtscheiding weliswaar als grond voor urgentie opgenomen, maar wordt deze urgentie pas toegekend als alle mogelijkheden om op andere wijze aan woonruimte te komen uitgeput zijn en de ouder die zorg voor de kinderen draagt dakloos dreigt te worden.noot 65 Als kinderen met hun ouder(s) bij kennissen of familie inwonen omdat zij geen eigen huis hebben of kunnen bemachtigen, is deze grond er niet. Ook niet als ouders aangeven dat deze situatie maar beperkt kan voortduren. Dat kinderen samen met hun ouder(s) inwonen bij anderen komt veel vaker voor dan gedacht. Dit blijkt uit cijfers die het Kansfonds in oktober 2023 heeft gepubliceerd (ETHOS telling).noot 66

De meeste mensen zoeken als ‘regulier woningzoekende’ naar een woning. Zij kunnen geen aanspraak maken op een urgentieverklaring. In vrijwel alle gemeenten is de inschrijvingsduur dan leidend: hoe langer mensen staan ingeschreven, hoe groter de kans op instroom in een (sociale) huurwoning. De (gezins)situatie weegt in deze gevallen niet mee. Er zijn grote verschillen in de wachtduur per gemeente; die bedraagt in ieder geval een aantal jaar.noot 67 Voor grotere woningen is de wachtduur vaak nog langer. Als een woningzoekende een woning accepteert, moet die opnieuw woonduur opbouwen om later aan aanmerking te komen voor een andere, eventueel grotere woning. Dit vormt een belemmering: woonduur opbouwen kost dusdanig veel tijd dat het vaak niet lukt om in de jaren dat kinderen opgroeien (door) te verhuizen naar een woning die past bij de levensfase en de (gezins)situatie. Overigens is in sommige gemeenten een beperkt aantal huurwoningen beschikbaar die specifiek worden verhuurd aan grote gezinnen (minimaal acht personen). Op basis van een zogenoemd doelgroepencontract worden deze woningen met een tijdelijk huurcontract verhuurd. De bewoning beweegt mee met de levensloop: zodra het huishouden kleiner wordt en uit minder dan vijf personen bestaat, bijvoorbeeld omdat oudere kinderen uit huis gaan, kan het contract worden opgezegd. Zo komen deze woningen weer beschikbaar voor andere grote gezinnen. Het doelgroepencontract richt zich vooralsnog alleen op heel grote gezinnen.

Als het water aan de lippen staat

Als gezinnen hun woning kwijtraken, worden ze in veel gemeenten zelf verantwoordelijk geacht om nieuwe huisvesting te vinden. Als gemeenten wel hulp bieden, bijvoorbeeld omdat de ouders niet zelfredzaam zijn, belanden ouders en hun kinderen vaak in tijdelijke woonoplossingen of de maatschappelijke opvang. Wonen in een maatschappelijke opvang is in geen enkele situatie optimaal voor kinderen. Bovendien is het aantal plekken voor opvang van ouders en kinderen samen heel beperkt. Daardoor ontstaat het risico dat kinderen van hun ouders worden gescheiden (en ‘uit huis worden geplaatst’). Dit leidt tot extra ontwikkelschade voor kinderen. Bij besluiten tot huisuitzetting spelen natuurlijk meer belangen dan alleen die van de betrokken gezinnen en kinderen. Maar voor de betrokken kinderen wordt pas naar (nood)oplossingen gezocht als dakloosheid concreet dreigt.noot 68

Doorstromen naar een passende woning

Het kan gebeuren dat een gezin dat in een sociale huurwoning woont, in de loop van de jaren wil doorstromen naar een andere woning. Bijvoorbeeld omdat het gezin is gegroeid en de sociale woning te klein is geworden. Of doorstromen naar een grotere huurwoning een reële mogelijkheid is, hangt naast de beschikbaarheid van woningen voor een belangrijk deel af van de financiële draagkracht van gezinnen. De hoogte van de woonlasten is namelijk afhankelijk van de hoogte van de huurtoeslag waarop het gezin recht heeft. De huurtoeslag werkt getrapt en is voor meerpersoonshuishoudens (drie of meer personen) onder de AOW-leeftijd voor de verschillende delen van de huur 100%, 65% of 0% (zie voor uitleg het kader hierna).

Hoe werkt de aftoppingsgrens voor meerpersoonshuishoudens?

Voor het huurbedrag tot aan de zogenoemde aftoppingsgrens hebben huishoudens recht op (gehele of gedeeltelijke) huurtoeslag. Elk huishouden betaalt een (inkomensafhankelijk) deel van de huur zelf: de basishuur. Voor meerpersoonshuishoudens is de basishuur minimaal € 225,54. Over het tweede deel van de huur – tussen de inkomensafhankelijke basishuur en de zogenoemde kwaliteitskortingsgrens (€ 452,20) – hebben huurders recht op 100% huurtoeslag. Of zij toeslag ontvangen en hoeveel, is afhankelijk van hun inkomen. Over een eventueel derde deel van de huur – tussen de kwaliteitskortingsgrens tot de zogenoemde (hoge) aftoppingsgrens (€ 693,60) – hebben meerpersoonshuishoudens (drie of meer personen) recht op 65% huurtoeslag. Blijft er nog een vierde deel van de huur over, dan kunnen meerpersoonshuishoudens waarvan de leden jonger zijn dan de AOW-leeftijd – veelal gezinnen dus – geen beroep meer doen op huurtoeslag. Zij moeten dit deel van de huur geheel zelf betalen. Dit geldt voor alle sociale huurwoningen met een huur tussen de aftoppingsgrens (€ 693,60) en de liberalisatiegrens (€ 808,06). Dit is anders voor een- of tweepersoonshuishoudens: voor hen is ook op het vierde huurdeel nog huurtoeslag mogelijk van 40%.

Huishoudens die groter zijn geworden door de komst van kinderen of meer ruimte nodig hebben omdat kinderen groter worden, willen vaak vanuit hun (relatief kleine) huurwoning doorstromen naar een passende, grotere woning. Deze woningen zijn maar beperkt beschikbaar. Maar ook de huursprong die dan gemaakt moet worden vormt een belemmering. Gezinnen met een laag inkomen kunnen deze huursprong vaak niet maken als de huur van de grotere huurwoning boven de aftoppingsgrens ligt. Meerpersoonshuishoudens hebben over dat deel van de huur namelijk geen recht meer op huurtoeslag. De stijging van huurkosten die ontstaat als mensen naar een grotere woning verhuizen, is een belemmering om passend te gaan wonen. Dit geldt in het bijzonder voor gezinnen met lage inkomens.

Bovendien worden huishoudens met een minimum- of lager inkomen door woningcorporaties ‘beschermd’: woningen met een huur boven de aftoppingsgrens worden in principe niet aan hen verhuurd (huurbescherming). Passend toewijzen richt zich alleen op deze financiële toets. Er wordt niet bekeken of een woning passend is bij de (gezins)situatie, of – andersom gezegd – of de gezinssituatie of de situatie van kinderen in het huishouden passend is voor de woning.

Ik woon op 46 m2 met mijn drie kinderen. De jongste gaat volgend jaar ook naar de middelbare school. Het bed van mijn oudste zoon staat achter een geïmproviseerd muurtje in de keuken, maar mijn oudste twee gaan elkaar nog steeds regelmatig te lijf. Ze hebben nergens een plek voor zichzelf.noot 69

Wat betekent de aftoppingsgrens in de praktijk?

Een gezin dat bestaat uit twee ouders en vier kinderen huurt een sociale huurwoning met twee slaapkamers. Het inkomen ligt iets hoger dan een minimuminkomen en daarom komt het gezin in aanmerking voor huurtoeslag. Vanwege de gezinsgrootte is de hoge aftoppingsgrens van € 693,60 van toepassing. De aanvangshuur van de huidige woning is € 530,00. De feitelijke huurlasten worden vervolgens opgebouwd uit een aantal componenten. Allereerst het inkomensafhankelijke deel van de huur, de basishuur, in dit geval € 225,54. Die moet het gezin zelf betalen. Ten tweede is er de component tussen basishuur en de kwaliteitskortingsgrens. Over dit deel krijgt het gezin 100% huurtoeslag. Over het resterende huurbedrag tussen kwaliteitskortingsgrens en aftoppingsgrens krijgt het gezin 65% huurtoeslag. Het gezin heeft hiermee in totaal recht op een huurtoeslag van € 277,23. Dit bedrag wordt in mindering gebracht op de aanvangshuur van de woning. Het deel van de huur dat zij zelf moet opbrengen is € 252,77. Het gaat hier om de ‘kale’ huur, exclusief kosten voor bijvoorbeeld gas, water en licht.

Een voorbeeld van hoe de aftoppingsgrens werkt in de praktijk. Het figuur visualiseert een gezin met twee ouders en vier kinderen gebruik van huurtoeslag voor hun sociale huurwoning met twee slaapkamers. Bij een geplande verhuizing naar een grotere woning stijgen hun maandelijkse woonlasten met bijna €105, wat meer dan 40% hoger is dan de huidige lasten, en dit kan problematisch zijn gezien het financiële perspectief van veel huishoudens met een laag inkomen.

Het gezin wil verhuizen naar een grotere woning met een extra slaapkamer. De aanvangshuur voor de nieuwe woning bedraagt € 780,00. Het gezinsinkomen blijft gelijk, dus het inkomensafhankelijke deel van de huur blijft € 225,54. Over het tweede deel van de huur, tussen de basishuur en de kwaliteitskortingsgrens, blijft recht op 100% huurtoeslag. Van de kwaliteitskortingsgrens tot aan de aftoppingsgrens (€ 693,60) heeft het gezin recht op 65% huurtoeslag: € 156,91. Voor de resterende huur boven de aftoppingsgrens is er geen recht op huurtoeslag. Hier blijft een bedrag over van € 86,40. De totale huurtoeslag over de nieuwe woning is € 423,57. Die wordt in mindering gebracht op de basishuur, zodat de woonlasten per maand stijgen naar € 356,43. Dit is bijna € 105 meer dan de lasten voor de huidige woning, een stijging van ruim 40%. Die stijging moet in perspectief worden geplaatst. Want 37% van alle huishoudens had in 2022 moeite met rondkomen, en juist mensen met een uitkering of een laag inkomen (de doelgroep van sociale huisvesting) heeft hier vaker dan gemiddeld moeite mee.noot 70 Een groot deel van deze huishoudens heeft, na betaling van de vaste lasten, per week zo’n € 100 over voor de boodschappen. Dan is duidelijk dat een huursprong € 105 groot is. Zeker omdat dit niet eenmalig is, maar maandelijks terugkeert.

Wat leren we van praktijkvoorbeeld 2

Kinderen en hun welzijn spelen een zeer beperkt een rol in het urgentiebeleid of het reguliere beleid voor in- en doorstroom in sociale huurwoningen. Pas als een gezin geen dak meer boven het hoofd dreigt te hebben, wordt gezocht naar een oplossing, vaak eerst in de maatschappelijke opvang. Pas dan komt het gezin in aanmerking voor urgentie. In andere situaties met (zeer) instabiele of niet passende woonsituaties voor kinderen weegt het belang van kinderen niet tot nauwelijks mee in het verkrijgen van een (passender) woning. De doorstroom van grotere gezinnen naar een passende sociale huurwoning wordt belemmerd. Ten eerste door het grote tekort aan sociale huurwoningen. Maar ook doordat het passend toewijzen van sociale huurwoningen zich exclusief richt op ‘financieel passend’ en niet op ‘passend bij de situatie’. Voor zover gezinnen wel in aanmerking komen voor doorstroom naar een grotere woning, kunnen zij tot slot belemmerd worden door de aftoppingsgrens. Die ligt lager dan het maximale huurbedrag waarvoor huurtoeslag aangevraagd kan worden. Hierdoor is de huursprong voor gezinnen met lagere inkomens te groot.

3.4Praktijkvoorbeeld 3: als ouders psychische problemen hebben

Psychische problemen van de ouders hebben vaak effect op de kinderen. Niet alleen op jonge leeftijd, maar ook op latere leeftijd. Dat maakt de vraag relevant op welke manier kinderen in beeld zijn (of komen) als ouders zich melden of in beeld komen bij hulpverlening of zorg. In dit praktijkvoorbeeld focussen we op de volwassenen-ggz.

Kinderen van ouders met een psychische aandoening of verslaving hebben twee tot vier keer zo veel kans op het ontwikkelen van psychopathologie voor hun 18e levensjaar. Als ouders met dit soort problemen te maken hebben, is het dus essentieel om het gezin vroegtijdig in beeld te krijgen en zo nodig ondersteuning te bieden. Momenteel zijn de kinderen nog onvoldoende in beeld en zien professionals onvoldoende mogelijkheden om risicofactoren te verminderen en beschermende factoren te verstevigen.

Ik loop al heel lang in de ggz, maar nergens was écht aandacht voor de impact van mijn trauma op de kinderen.noot 71

Welzijn van het kind amper in beeld via de Kindcheck

Problemen van de ouder hebben invloed op het welzijn van het kind. Maar we zien dat de aandacht voor het kind vaak beperkt is wanneer een ouder zich meldt met mentale problemen of daarvoor onder behandeling is.noot 72 Een manier om het kind en het welzijn van het kind in beeld te krijgen en te houden, is via de Kindcheck. Dit is een vragenlijst waarmee wordt nagegaan of er kinderen zijn en of er sprake is van een onveilige thuissituatie. Deze Kindcheck is onderdeel van de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en vormt de eerste stap.

Uit onze gesprekken in het veld komt naar voren dat de Kindcheck niet altijd op de gewenste manier wordt afgenomen, of slechts als ‘afgenomen’ wordt geregistreerd in het elektronisch patiëntendossier. In de praktijk wordt de Kindcheck vooral gedaan bij vermoedens van (acute) onveiligheid in het gezin. Bijvoorbeeld wanneer er sprake is van ernstige psychische problemen of een middelenverslaving, of wanneer er een gewelddadige partner in het spel is. Hiermee helpt de Kindcheck nog onvoldoende als middel om bij de hulpvrager het bredere systeem van vrienden, familie en huisgenoten in kaart te brengen. Ook wanneer een ouder wordt verwezen, bijvoorbeeld naar ggz-zorg, wordt niet altijd aangegeven dat het gaat om een situatie met kinderen. Wel kan de verwijzende partij aangeven dat een situatie urgent is en daarbij de aanwezigheid van kinderen mee laten wegen. Dit is echter afhankelijk van de verwijzer (meestal de huisarts).noot 73

Waarom de Kindcheck onvoldoende wordt benut

Niet alle professionals die mensen met mentale klachten ondersteunen, nemen standaard de Kindcheck af.noot 74 Er is weinig duidelijk over hoe dit komt. Uit gesprekken die wij hebben gevoerd, weten we dat er soms onduidelijkheid bestaat over wie de Kindcheck moet afnemen.noot 75 Professionals wijzen ook op de handelingsverlegenheid bij collega’s om de Kindcheck af te nemen met ouders. Er bestaat handelingsverlegenheid om het gesprek aan te gaan over de opvoeding, over waar ouders tegenaan lopen, hoe het gaat met de ontwikkeling van kinderen, wie in het netwerk kunnen helpen met de opvoeding en de zorg, en wat kinderen merken van de klachten van de ouders. Professionals vragen niet standaard uit of ouders de kinderen uitleg geven over hun klachten en de consequenties daarvan. Bijvoorbeeld dat zij minder beschikbaar zijn, maar dat dit niet aan de kinderen ligt.

Het is voor professionals ook niet altijd duidelijk wat ze kunnen doen met de informatie die zij ophalen. Als er sprake is van acute of structurele onveiligheid is dit duidelijk: dan moet de Meldcode verder worden doorlopen. Maar als dit niet aan de orde is, is het voor professionals niet duidelijk hoe zij de situatie van de kinderen zelf kunnen meenemen in hun ondersteuning of behandeling van de ouder. Ook ervaren professionals dat ouders soms huiverig zijn om over hun kinderen te spreken, omdat zij vrezen voor bemoeienis van jeugdzorg of zelfs uithuisplaatsing. Dit staat (het opbouwen van) de vertrouwensrelatie tussen behandelaar en cliënt in de weg. Zeker voor ouders die negatieve ervaringen hebben met (jeugd)zorg is dit moeilijk. Daarnaast stellen de professionals die het welzijn van de kinderen wel onderdeel laten zijn van het gesprek, dat het zeer ingewikkeld is om via oudersignalen te toetsen hoe het daadwerkelijk gaat met de kinderen. Dit vraagt om een vertrouwensrelatie en het kost tijd. Ook de input van derden zoals familieleden en school is hiervoor noodzakelijk. Op het eerste gezicht kan het lijken of alles goed gaat met een kind, terwijl er sprake is van overcompensatie of parentificatie om ouders niet tot last te zijn. Tot slot is het voor professionals die primair een behandelrelatie met de ouders hebben soms moeilijk om naar de kinderen te vragen. Dit komt bijvoorbeeld doordat ze dit zien als bemoeizorg en zich willen richten op de behandeling van de hulpvrager.noot 76

De Kindcheck helpt als instrument bij het in kaart brengen van oudersignalen om na te gaan of er sprake is van acute of structurele onveiligheid van de kinderen. Echter, dit instrument is ook bedoeld om zo nodig passende hulp voor het kind te bieden, ook als de veiligheid van het kind niet in het geding is.noot 77 Bovendien zou het gesprek over het welzijn van de kinderen in het behandelplan regelmatig moeten terugkeren. Zo blijft er zicht op het eventueel ontstaan van problemen.noot 78 De Kindcheck – wanneer deze wordt afgenomen – blijkt behulpzaam bij het vroegtijdig signaleren van kindermishandeling en andere vormen van acute of structurele onveiligheid. Maar de check vormt niet altijd aanleiding om zicht te houden op het welzijn en de veiligheid van kinderen.noot 79 Naast de signalerende rol is het voor professionals nog onduidelijk wat zij zelf anders kunnen doen in de behandeling of begeleiding om de belangen van het kind te borgen. Hierover wordt het gesprek met ouders gedurende de behandeling en/of begeleiding lang niet altijd gevoerd.noot 80

Richtlijn KOPP/KOV

De Richtlijn Kinderen van Ouders met Psychische en/of Verslavingsproblemen (KOPP/KOV) geeft professionals verschillende vakinhoudelijke handvatten. Ten eerste om problematiek in te schatten van kinderen van een ouder met psychische problemen. Ten tweede om problematiek bij kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblematiek te voorkomen (risicofactoren verminderen en beschermingsfactoren verstevigen). En tot slot om problematiek van kinderen die samenhangt met de problematiek van de ouders te verminderen. De interventies die in de richtlijn worden beschreven zijn echter primair gericht op de kinderen. De uitvoering hiervan wordt over het algemeen toegeschreven aan de jeugdprofessional of andere hulpverleners die zich primair richten op het kind.

Wat nu juist de behandelaar van de ouder zelf kan doen in zijn interactie met de ouder tijdens de behandeling of begeleiding, is beperkt beschreven. Maar de richtlijn benadrukt wel het belang van het gesprek hierover aangaan om de risico’s en de beschermende factoren in beeld krijgen. In de praktijk is het voor professionals lastig om dit gesprek aan te gaan. Zij zijn bijvoorbeeld bang om de behandelrelatie te schaden. Of ze weten niet hoe dat te doen. Of ze kunnen geen vervolg geven aan eventuele zorgen over het welzijn van de kinderen (o.a. vanwege schotten in de financiering of ontbrekende voorzieningen voor kinderen van ouders met psychische problematiek).noot 81

Sommige ggz-instellingen hebben daarom een speciale KOPP/KOV-functionaris aangesteld. Deze richt zich op de kinderen wanneer ouders met problemen zich melden. Ook collega’s kunnen bij deze functionaris terecht wanneer er vragen zijn over de aanwezigheid van kinderen. Sommige van deze functionarissen voeren gesprekken met kinderen, waardoor het welzijn van de kinderen ook via de kindsignalen in beeld wordt gebracht. Een andere mogelijkheid is om kinderen te wijzen op zogenaamde KOPP/KOV-groepen. Daar kunnen ze in een veilige omgeving hun ervaringen delen en steun vinden. Deze groepen bestaan ook voor volwassenen met psychische problemen die kinderen hebben, en voor volwassenen die zijn opgegroeid met een ouder met mentale problemen en die nu zelf kinderen hebben (zie het kader hierna).

Herstelacademies

In de lijn van herstelgericht werken – waarbij niet genezen, maar herstellen voorop staat – zijn in Nederland de afgelopen jaren tientallen herstelacademies opgericht. Zo opende de herstelacademie in Haarlem in 2018 haar deuren. Momenteel is daar een specifieke KOPP/KOV-groep actief voor volwassenen die een ouder hebben of hadden met een psychische kwetsbaarheid of verslaving. Iedereen is welkom om zich gratis aan te sluiten bij de groep. Er is geen verwijzing van de huisarts nodig. De groep wordt begeleid door een ervaringsdeskundige, die dit vrijwillig doet. Sommige deelnemers zijn zelf ouder en leren in deze groep hoe ze in de relatie met hun kinderen kunnen omgaan met hun kwetsbaarheid en krijgen inzicht in hun gedrag. Deelnemers zijn enthousiast over de herkenning die de groep biedt. Voor sommigen is dit de eerste plek in een lange geschiedenis van contacten met hulpverleningsinstanties waar ze het gevoel hebben dat hun kinderen worden gezien. Maar ook waar ze zelf worden gezien als kind van iemand met een psychische kwetsbaarheid of verslaving. De kracht van de bijeenkomsten beperkt zich niet tot de tweewekelijkse samenkomsten. Ook daarbuiten zoeken sommige deelnemers elkaar op. Op deze manier draagt deze herstelgroep niet alleen bij aan het kunnen omgaan met de psychische kwetsbaarheid, maar ook aan het creëren van een sociaal netwerk.

Als we een crisismelding krijgen, is niet alleen die persoon, maar het hele systeem in crisis.noot 82

Het systeem in beeld krijgen

Verschillende professionals die wij spraken, wezen op het belang om het systeem en de thuissituatie goed in beeld te krijgen. Hierbij werd regelmatig verwezen naar de kinder- en jeugd-ggz. Hier zijn de ouders vanzelfsprekender (maar ook nog niet altijd) in beeld, en soms constateren zorgverleners dat niet het kind, maar juist de ouder hulp nodig heeft.noot 83 Problemen van ouders worden in dit soort gevallen zichtbaar via het kind. Systemisch denken is minder vanzelfsprekend in de volwassenen-ggz. Toch zien we dat het systeem ook bij de volwassenenzorg vaker in beeld komt. Bijvoorbeeld bij instellingen die zowel jeugd- als volwassenenzorg aanbieden, maar ook bij de crisisdienst. In dit laatste geval gaat het om acute psychiatrie bij volwassenen.

Als het water aan de lippen staat

Als er sprake is van een crisis, legt een zorgverlener in de regel een huisbezoek af. Zo is er meteen zicht op de thuissituatie en is het snel duidelijk of er kinderen in het spel zijn. Soms wordt vervolgens een collega ingeschakeld om met de kinderen in gesprek te gaan als zij en de ouders daarvoor openstaan. Maar zodra de ouder van de crisisdienst wordt overgedragen naar reguliere zorg, stoppen deze gesprekken met de kinderen en vervalt ook de financiering daarvoor. Met andere woorden, als de mentale problemen bij de ouder groot zijn, komen de kinderen wel in beeld. Dan bestaat de mogelijkheid om vanuit de volwassenenzorg ook gesprekken met kinderen te voeren. Precies zoals we in de voorgaande voorbeelden ook zagen: pas als het water aan de lippen staat, komen de kinderen in beeld.

Wat leren we van praktijkvoorbeeld 3

Met de inzet van de Kindcheck door professionals in de ggz wordt een cruciale stap gezet. Dan komen kinderen meestal in beeld, mits ouders daar direct open over durven zijn. Echter, uit de gevoerde gesprekken blijkt dat de Kindcheck nog onvoldoende systematisch wordt toegepast. Te weinig professionals nemen de Kindcheck consequent af. Bovendien is de aandacht voor de ontwikkeling van kinderen niet systematisch geborgd tijdens de behandeling en/of begeleiding. Niet-acute problematiek, die op korte en lange termijn wel tot forse problemen kan leiden, wordt daardoor vaak niet gesignaleerd. Er is bovendien handelingsverlegenheid bij professionals over wat zij kunnen doen om te voorkomen dat de problematiek van de ouder ‘doorsijpelt’ naar het kind. Het versterken van de ouderrol is daardoor te weinig onderdeel van een behandeling, terwijl dit juist herstelondersteundend werkt voor alle leden van het gezin. Als het kind en de problemen al in beeld zijn, wordt een kind in het beste geval verwezen naar een jeugdprofessional, zoals is opgenomen in de Richtlijn KOPP/KOV. Jeugdprofessionals richten zich vervolgens op het kind en niet op de problemen van ouders. Daardoor komen deze problemen van ouders in relatie tot de kinderen nergens goed aan bod. De aandacht die nodig is om te voorkomen dat problemen van ouders doorsijpelen naar het kind, is dus nog te beperkt. Als de problemen van de ouder acuut zijn, komt het kind wel in beeld.

3.5Tussenconclusie op basis van de praktijkvoorbeelden

We constateren dat in de praktijkvoorbeelden die wij hebben geanalyseerd de focus in ouderdomeinen primair gericht is op de situatie van de ouder. Het feit dat er kinderen opgroeien in het gezin en de omstandigheden rondom die kinderen wordt niet of nauwelijks in beeld gebracht. De belangen van kinderen en het welzijn van kinderen spelen hierdoor niet tot nauwelijks een rol in afwegingen en besluiten. De consequenties hiervan zijn dagelijks voor heel veel kinderen voelbaar en hebben impact op hun ontwikkeling. De maatschappelijke problemen waartoe dit leidt én de kosten hiervan worden onder meer in de jeugdhulp zichtbaar.

Aandacht voor het kind op ouderdomeinen wordt veelal pas meegewogen als de situatie escaleert, als er sprake is van een crisis of als er zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen. Het benadrukt dat professionals in de jeugdhulp vaak worden betrokken bij situaties die al meervoudig en complex zijn geworden, waardoor ze zich richten op het 'repareren' van gezinssituaties.

Het belang en het welzijn van kinderen wordt veelal pas meegewogen als de situatie escaleert, als er sprake is van een crisis of als er zorgen zijn over de veiligheid van de kinderen (zie figuur). Pas dan komen kinderen echt in beeld op ouderdomeinen en worden hun belangen beter meegewogen. Hoewel we nu naar een aantal specifieke voorbeelden hebben gekeken, is onze verwachting dat dit breder aan de orde is, ook op andere (ouder)domeinen. Professionals en instanties op de verschillende ouderdomeinen raken vaak betrokken bij serieuze, maar relatief overzichtelijke problemen: (ogenschijnlijk) enkelvoudige problemen die om enkelvoudige oplossingen vragen. In deze gevallen zijn de belangen van kinderen onvoldoende in beeld. Dit heeft impact op ontwikkeling van kinderen, en een deel van de kinderen ontwikkelt ook zelf problemen die onder andere in de jeugdhulp zichtbaar worden.

Dit betekent dat een deel van de kinderen in de jeugdhulp hulp nodig heeft voor problemen die hun oorsprong vinden in de problemen van hun ouders. In deze gevallen dweilen professionals in de jeugdhulp met de kraan open. Zij richten zich op het repareren van situaties in gezinnen waarin de problemen meervoudig en complex geworden zijn en waarbij verandering op ouderdomeinen nodig is om het welzijn, de gezonde ontwikkeling en ook de rechten van het kind te borgen. De uitdaging is daarmee om pro-actiever te handelen. Niet alleen binnen het jeugddomein, maar juist ook daarbuiten.

Bronnen

  1. Rijksoverheid (2023). Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028.

  2. Spijk-de Jonge, M., Lange, M. de, Serra, M., Steege, M. van der & Dijkshoorn, P. (2022) ‘Betrek mij gewoon!’ Op zoek naar verbeterkansen voor de jeugdhulp in het casusonderzoek Ketenbreed Leren. Ketenbreed leren, pp. 35-36.

    Inspectie JenV (2023). Het kind van de rekening Den Haag: Inspectie Justitie en Veiligheid.

  3. Bronfenbrenner, U. (1994). ‘Ecological models of human development.’ In: International Encyclopedia of Education, Vol. 3, 2nd. Oxford: Elsevier.

  4. Rooseboom, T. (2023). De eerste 1000 dagen. Het fundamentele belang van een goed begin uit biologisch, medisch en maatschappelijk perspectief. Amsterdam: Tijdstroom.

  5. Zie o.a.: Gemengde interdepartementale werkgroep (1974). Jeugdwelzijn, op weg naar een samenhangend beleid. Den Haag: Staatsuitgeverij.

  6. Committee on the Rights of the Child (16 february 2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  7. Kinderombudsman (2021). Nederland - Rapportage aan het VN-Kinderrechtencomité. Den Haag: Kinderombudsman.

  8. Dahlgren, G. & Whitehead, M. (1991). Policies and strategies to promote social equity in health. Stockholm: Institute for Futures Studies.

  9. Hoex, J., Vlaardingerbroek, S., Balledux, M., Speentjes, P. & Vink, C. (2022). Opgroeien doe je samen. Bouwen aan een stevige pedagogische basis. Utrecht: NJI.

  10. Goudena, P.P. (1994). Ontwikkelingsopgaven en opvoedingsopgaven. In: Rispens, J., Goudena, P.P. & Groenendaal J.J.M. (red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

  11. Gesprek tijdens het moederontbijt in Amsterdam.

  12. De Klerk, M., Eggink, E., Plaisier, I. & Sadiraj, K. (2023). Zicht op zorgen. Kerncijfers over de problemen, hulpbronnen, leefsituatie en ondersteuning van mensen in het sociaal domein. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  13. Zie o.a. Crumé, H.J., Nurius, P.S. & Fleming, C.M. (2019). ‘Cumulative adversity profiles among youth experiencing housing and parental care instability.’ In: Children and Youth Services Review, 100, pp. 129-135.

  14. De Klerk, M., Eggink, E., Plaisier, I. & Sadiraj, K. (2023). Zicht op zorgen. Kerncijfers over de problemen, hulpbronnen, leefsituatie en ondersteuning van mensen in het sociaal domein. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  15. Sparkey, P. (2008). ‘The Intergenerational Transmission of Context.’ In: American Journal of Sociology, 113 (4).

  16. Dorsselaer, S. van, Ramaker, V., Gee, A. de & Have, M. ten (2023). KOPP/KOV: feiten en cijfers. Landelijke omvang KOPP/KOV-groep. Utrecht: Trimbos-instituut.

  17. Rijnberk, C. & Overbeek, M. (2020). Ouderschap en gezinsfunctioneren. In: Mulder, N., Weeghel, J. van, Delespaul, P., Bovenberg, F., Berkvens, B., Leeman, E., Kroon, H., Mierlo, T. van & Kienhorst, G., Netwerkpsychiatrie. Samenwerken aan herstel en gezondheid. Amsterdam: Boom uitgevers; Rooijen, K. van, Zoon, M. & Berg-le Clercq, T. (2019). Wat werkt voor kinderen van ouders met psychische problemen. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.

  18. Romijn, G., Graaf, I. de & Jonge, M. de (2010). Kwetsbare kinderen. Literatuurstudie over verhoogde risicogroepen onder kinderen van ouders met psychische of verslavingsproblemen. Utrecht: Trimbos-instituut.

  19. Brennan, P.A., Hammen, C., Andersen, M.J., Bor, W., Najman, J.M. & Williams, G.M. (2000). ‘Chronicity, Severity, and Timing of Maternal Depressive Symptoms: Relationships with Child Outcomes at Age 5. In: Developmental Psychology, 36(6), pp. 759-766.

  20. Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming (2023). KOPP/KOV.

  21. Battink, M. & Plaggenhoef, W. van (2022). Relatie tussen scheidingen, ggz-gebruik en jeugdzorggebruik. Utrecht: Significant Public.

  22. CBS (2021). Iets meer kinderen maakten scheiding mee. Iets meer kinderen maakten scheiding mee | Jeugdmonitor (cbs.nl), laatst geraadpleegd op: 31-10-2023.

  23. Valk, I. van der & Rejaän, Z. (2020). ‘Kennis over scheiding.’ In: JSW, nr. 3, pp. 6-9.; Amato, P. R. (2001). ‘Children of Divorce in the 1990s: An update of the Amato and Keith (1991) meta-analysis.’ In: Journal of Family Psychology, 15, 355-370. doi:10.37//0893- 3200.15.3.355.; Amato, P. R. (2010). ‘Research on divorce: Continuing trends and new developments.’ In: Journal of Marriage and Family, 72, 650-666. doi:10.1111/j.1741-3737.2010.00723.x.

  24. Valk, I. van der & Rejaän, Z. (2020). ‘Kennis over scheiding.’ In: JSW, nr. 3, pp. 6-9.

  25. Battink, M. & Plaggenhoef, W. van (2022). Relatie tussen scheidingen, ggz-gebruik en jeugdzorggebruik. Utrecht: Significant Public.

  26. Heuvel, L. van den, Hopman, M. & Harnam, G. (2020). Ongehoord! De onzichtbaarheid van kinderen bij huisvestingsproblemen. Den Haag: Kinderombudsman.

  27. Adrianow, S. (1989). Van wieg tot wooneenheid: Een inventariserend onderzoek naar de woonsituatie van kinderen en jongeren. Delft University of Technology.

  28. Leventhal, T. & Newman, S. (2010). ‘Housing and child development.’ In: Children and Youth Services Review, 32(9), pp. 1165-1174.

    Evans, G. W. (2006). ‘Child Development and the Physical Environment.’ In: Annual Review of Psychology, 57(1), pp. 423-451.

    Dockery, M., Kendall, G., Li, J., Mahendran, M., Ong, R. & Strazdins, L. (2010). Housing and children’s development and wellbeing: a scoping study. AHURI Final Report No. 149. Melbourne: Australian Housing and Urban Research institute Limited.

  29. Fafieanie, V., Hummel, N. van, Kraak, A. & Yperen, T. van (2020). Naar school in tijden van corona. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut, p. 5.

  30. Ministerie van Binnenlandse zaken en Werkgelegenheid (2023). Het statistisch woningtekort nader uitgelegd, laatst geraadpleegd op: 31-10-2023.

  31. Rli (2022). Onderdak bieden. Sturen op prestaties van woningcorporaties. Den Haag: Raad voor de leefomgeving en infrastructuur.

  32. Woononderzoek Nederland, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  33. Gemeente Amsterdam, stadsdeel Nieuw-West (2022). Samen Nieuw-West. Waarom een Masterplan? Een analyse van Nieuw-West. Amsterdam: Gemeente Amsterdam.

  34. Nederlands Jeugdinstituut (2023). Cijfers over armoede in gezinnen. Verkregen via: https://www.nji.nl/cijfers/armoede-gezinnen#minderjarige-kinderen-met-risico-op-armoede, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  35. Commissie sociaal minimum (2023). Een zeker bestaan. Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum.

  36. Huston, A.C. & Bentley, A.C. (2010). ‘Human development in societal context.’ In: The annual review of psychology, p. 61, pp. 411-437.

  37. Ibidem.

  38. McLoyd, V., Mistry, R.S. & Hardaway, C.R. (2014). Poverty and Children’s development. Familial processes as mediating influences. In: Gershoff, E.T., Mistry, R.S., Crosby, D.A., Societal contexts of child development: Pathways of influence and implications for practice and policy. Oxford: Oxford University Press; Pascoe, J.M., Wood, D. L., Duffee, J.H. & Kuo, A. (2016). ‘Mediators and adverse effects of child poverty in the United States.’ In: Pediatrics, 137(4), pp. 1-17.

  39. WRR (2017). Weten is nog geen doen. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.; RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24.

  40. Duinkerken G., Wesdorp, P. & Jungman, N. (2015). De eindjes aan elkaar knopen. Utrecht: Lectoraat Schulden en Incasso.

  41. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24; RVS (2021). Gezichten van een onzeker bestaan. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  42. CBS (2020). Schuldenproblematiek in beeld. Huishoudens met geregistreerde problematische schulden 2015-2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek, p. 28.

  43. Bennema, S. & Bakker, R. (2020). De sociale omgeving van jeugdzorgjongeren. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  44. Besemer, S., Ahmad, S.I., Hinshaw, S.P. & Farrington, D.P. (2017). ‘A systematic review and meta-analyses of the intergenerational transmission of criminal behavior.’ In: Agression and Violent Behavior, 37; NWO (2017). Kinderen van criminele ouders lopen grote kans zelf crimineel te worden. Verkregen via: https://www.nwo.nl/nieuws/kinderen-van-criminele-ouders-lopen-grote-kans-zelf-crimineel-te-worden, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  45. Bennema, S. & Bakker, R. (2020). De sociale omgeving van jeugdzorgjongeren. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  46. Ibidem.

  47. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, p. 184.

  48. Ibidem.

  49. Comité voor de rechten van het kind (2013). Algemeen commentaar no. 14 (2013) over het recht van het kind zijn belangen de eerste overweging te laten zijn (art. 3, eerste lid).

  50. Defence for Children (z.d.). Voorbehouden. Ratificatie VN-Kinderrechtenverdrag. Verkregen via: https://www.defenceforchildren.nl/kinderrechten/voorbehouden/, laatst geraadpleegd op 13-11-2023.

  51. Wild, R. de, Jonker, M., Loon-Dikkers, L. van & Lünnemann, K. (2021). Kinderen missen zelfstandig recht op sociale zekerheid. Utrecht: Verwey Jonker Instituut.

  52. Ibidem.

  53. Committee on the Rights of the Child (16 february 2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  54. Zie o.a.: Wiersma, M. & Kooi, C. van der (2017). Alle kinderen kansrijk. Het verbeteren van de ontwikkelingskansen van kinderen in armoede. Den Haag: Kinderombudsman; Vreeburg, E., Verheul, R. & Lagerwerf, R. (2017). Nederlandse kinderen ontkoppeld. Als de verblijfsstatus van je ouders je levensstandaard bepaalt. Den Haag: Kinderombudsman.

  55. Comité voor de rechten van het kind (2013). Algemeen commentaar no. 14 (2013) over het recht van het kind zijn belangen de eerste

    overweging te laten zijn (art. 3, eerste lid).

  56. Committee on the Rights of the Child (2022). Concluding observations on the combined fifth and sixth periodic reports of the Netherlands. CRC/C/NLD/CO/5-6. Verkregen via: https://www.unicef.nl/files/Aanbevelingen-KRComite-2022.pdf, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  57. CBS (2021). Landelijke jeugdmonitor 2021. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek; CBS (2022). Landelijke jeugdmonitor 2022. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  58. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving, p. 24.

  59. CBS (2020). Schuldenproblematiek in beeld. Huishoudens met geregistreerde problematische schulden 2015-2018. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

  60. Schonewille, G. & Crijnen, C. (2018). Financiële problemen 2018. Geldzaken in de praktijk 2018-2019 deel 1. Utrecht: Nibud, p. 25.

  61. CBS (2021). Kosten van kinderen naar één- en tweeverdieners, 2015. Verkregen via: https://www.cbs.nl/nl-nl/maatwerk/2021/01/kosten-van-kinderen-naar-een-en-tweeverdieners-2015, laatst geraadpleegd op 13/11/2023.

  62. Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (21 juli 2021). Kamerbrief Voorbehoud op artikel 26 IVRK. 2021-0000105151. Verkregen via: https://open.overheid.nl/documenten/ronl-ad2a846a-4b6b-45f1-92b1-9b65efad1ea3/pdf. Laatst geraadpleegd op 14/11/2023.

  63. Stichting BKR (25 juni 2021). Schaamte houdt financiële problemen te lang achter de voordeur. Verkregen via: https://www.gemeente.nu/sociaal/schuldhulp/schaamte-houdt-financiele-problemen-te-lang-achter-de-voordeur/, laatst geraadpleegd op: 14/11/2023.

  64. Lijzenga, J. & Elferink, V. (2022). Voorrang bij toewijzing sociale huurwoningen 2021. Arnhem: Companen.

  65. Ibidem.

  66. Wewerinke, D., Schel, S., Kuijpers, M., Vries, J. de & Doorn, L. van (2023). Iedereen telt mee! Resultaten eerste ETHOS-telling van dak- en thuisloosheid in regio Noordoost-Brabant. Utrecht: Hogeschool Utrecht.

  67. Kraniotis, L. & Jong, W. de (24 april 2021). Sociale huurwoning? In zeker een kwart van de gemeenten wacht je meer dan 7 jaar. NOS. Verkregen via: https://nos.nl/op3/artikel/2377995-sociale-huurwoning-in-zeker-een-kwart-van-de-gemeenten-wacht-je-meer-dan-7-jaar, laatst geraadpleegd op 14-11-2023.

  68. Heuvel, L. van den, Hopman, M., Jong, Z. de, Jonge, H. de, Tuzgöl, A., Vries, J. de & Wilke, I. (2023). Als de overheid niet thuis geeft... Een onderzoek naar de realisatie van mensen- en kinderrechtelijke verplichtingen van de overheid bij uithuiszettingen van gezinnen in kwetsbare situaties. Den Haag: Kinderombudsman/Nationale ombudsman.

  69. Gesprek tijdens het moederontbijt in Amsterdam.

  70. Groen, A., Horssen, C. van & Veerman, N. (2022). Rondkomen en betalingsproblemen. Ervaringen van Nederlandse huishoudens in onzekere tijden. Utrecht: Nibud.

  71. Gesprek met cursisten van de herstelacademie.

  72. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands-A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  73. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  74. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands-A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  75. Van Doesum, T., Gee, A. de, Bos, C. & Zanden, R. van der (2019). Factsheet KOPP/KOV: Een wetenschappelijke

    onderbouwing van de cijfers. Utrecht: Trimbos-instituut.

  76. Petilon, N., Doesum, K. van & Windmeijer, P. (2010). ‘De vergeten kinderen van ouders met psychiatrische problemen komen in beeld in 20 jaar KOPP praktijk.’ In: Tijdschrift voor gezondheidswetenschappen, 88(5), pp. 222-223.

  77. Augeo (2013). Handleiding kindcheck. Voor GGZ en verslavingszorg. Zeist: Augeo.

  78. Ibidem.

  79. Everts, S., Amelsvoort, T. van & Leijdesdorff, S. (2022). ‘Mandatory Check for COPMI in Adult Mental Healthcare Services in the Netherlands. A Quantitative and Qualitative Evaluation.’ In: Frontiers in psychiatry, 13, 807251.

  80. Ibidem.

  81. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  82. Gesprek met KOPP/KOV-functionaris.

  83. Gesprekken met professionals uit de zorg.

  84. Rijksoverheid (2023). Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028, p. 18.

  85. Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone. New York: Simon and Schuster.

  86. Ibidem.

  87. Tersteeg, A. & Albeda, Y. (2018). Beyond the middle classes. Neighbourhood choice and satisfaction in hyper-diverse contexts. In: Oosterlynck, S., Verschraegen, G. & R. van Kempen (red.), DIVERCITIES. Understanding super-diversity in deprived and mixed neighbourhoods. Bristol: Policy Press.

  88. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  89. Granovetter, M.S. (1973). ‘The Strength of Weak Ties.’ In: American Journal of Sociology, 78(6), pp. 1360-1380. https://doi.org/10.2307/2776392

  90. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  91. Welschen, S. (2019). ‘Informele partijen zijn hulpverleningsgids voor wantrouwende Amsterdammers.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

  92. Snel, E., Boom, J. de, Bockhove, M. van & Engbersen, G. (2021). ‘Sociaal kapitaal als bescherming tegen de mentale gevolgen van COVID-19.’ In: Mens & Maatschappij, 96 (2), pp. 213-241; Putnam, R.D. (2007). ‘E Pluribus Unum: Diversity and community in the twenty-first century.’ In: Scandinavian Political Studies, 30(2), pp. 137-174.

  93. Vrooman, C., Boelhouwer, J., Iedema, J. & Torre, A. van der (2023). Eigentijdse ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  94. Ibidem.

  95. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  96. Ibidem.

  97. Bucx, F., Eggink, E. & Klerk, M. de (2023). Meer zicht op ouders. Zorgen, problemen en hulpbronnen van ouders van minderjarige kinderen. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  98. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  99. Ibidem.

  100. Ibidem.

  101. Hoex, J., Vlaardingerbroek, S., Balledux, M., Speentjes, P. & Vink, C. (2022). Opgroeien doe je samen. Bouwen aan een stevige pedagogische basis. Utrecht: NJI.

  102. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012/2013. Kamerstukken, 33684, nr. 3, p. 30.

  103. RVS (2022). Anders leven en zorgen. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  104. Roos, S. de, Bucx, F. & Berg, E. van den (2021). Sociale netwerken van ouders. Steun bij de opvoeding en andere ouderschapstaken. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

  105. Vosselman, M. & Steenmeijer, J. (2022). Handreiking informele steun. Samenwerkende beroepsverenigingen.

  106. UMC Utrecht (z.d.). Netwerkintake. Verkregen via: https://www.umcutrecht.nl/nl/netwerk-intake, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  107. RACT (z.d.). Wat zijn resourcegroepen? Verkregen via: https://ract.nl/over-ract/, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  108. Academie van de stad (z.d.). Springlevend wonen. Verkregen via: https://academievandestad.nl/themas/springlevendwonen/, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  109. Trudo (z.d.). Voorrang via inplaatsing in Woensel-West. Verkregen via: https://www.trudo.nl/ik-zoek/huurwoning/inplaatsing, laatst geraadpleegd op 10-11-2023.

  110. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  111. Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, p. 1.

  112. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  113. Welschen, S. (2019). ‘Informele partijen zijn hulpverleningsgids voor wantrouwende Amsterdammers.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 24 april 2019.

  114. Albeda, Y., Swan, S. & Swildens. W. (2023) Op weg naar herstel met formele en informele steunstructuren. Rotterdam: Hogeschool Inholland; Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam.

  115. Welschen, S., Lucas, P. & Hoijtink, M. (2021). Sociaal schaduwwerk in een wijk in Amsterdam Zuidoost. Een onderzoek naar ‘informele sociaal werkpraktijken’ in Holendrecht. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam, p. 1.

  116. Lucas, P., Hoijtink, M., Welschen, S. & Veldboer, L. (2021). ‘Naast ervaringskennis moeten we ook ‘nabije kennis’ erkennen.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken, 21 december 2021.

  117. Albeda, Y., Swan, S. & W. Swildens (2023). Op weg naar herstel met formele en informele steunstructuren. Rotterdam: Hogeschool Inholland.

  118. Ibidem.

  119. Canoy, M., Smelik, J. & Ham, M. (red.) (2023). Zorgzame buurten. Inspirerende initiatieven die het systeem trotseren. Nederland Zorgt voor Elkaar / Vilans / Movisie.

  120. Karsten, L., Lupi, T. & Stigter-Speksnijder, M. (2012). ‘The middle classes and the remaking of the suburban family community: evidence

    from the Netherlands.’ In: Journal of Housing and the Built Environment, 28(2), pp. 257-271.

  121. Albeda, Y., Avest, D. ter & Breugel, I. van (2022). Superdiversiteit en sociale bindingen in de buurt. In: Snel, E., Geurs, R. & Permentier, M., Zicht op leefbaarheid. Tien essays over leefbaarheid in Rotterdamse wijken. Rotterdam: Kenniswerkplaats leefbare wijken.

  122. Uyterlinde, M., Brock, A., Vries, S. de & J. Verloove (2023). Bijlage 1: literatuurstudie. Kennen is het niet, maar we komen elkaar hier wel tegen. Utrecht: Kennisplatform Inclusief Samenleven.

  123. RVS (2021). Ruimte maken voor ontmoetingen. De buurt als sociale leefomgeving. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  124. Engbersen, R. (2021). Stap uit de inclusiekramp. Herwaardeer zelforganisatie. Utrecht: Movisie. Verkregen via: https://www.movisie.nl/artikel/stap-uit-inclusiekramp-herwaardeer-zelforganisatie, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  125. Logger, J. & Avest, D. ter (2021). Katendrecht als archipel van enclaves. Een publieke ontmoetingsplek in een gefragmenteerde wijk. In: Walraven, G. & Albeda, Y. (red.), Werken aan een meer rechtvaardige stad. De bijdrage van praktijkgericht onderzoek aan maatschappelijke opgaven. Rotterdam: Hogeschool Inholland, pp. 43-62.

  126. Ibidem.

  127. Engbersen, R. (2021). Stap uit de inclusiekramp. Herwaardeer zelforganisatie. Utrecht: Movisie. Verkregen via: https://www.movisie.nl/artikel/stap-uit-inclusiekramp-herwaardeer-zelforganisatie, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  128. Ibidem.

  129. Zie ook Engbersen, R. & Janssen, J. (2022). ‘Laten we uit de inclusiekramp komen.’ In: Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken.

  130. Rijnders, M., Jans, S., Aalhuizen, I., Detmar, S. & Crone, M. (2019). ‘Women-centered care: implementation of CenteringPregnancy in The Netherlands.’ In: Birth 46; Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1.

  131. Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1

  132. Ibidem.

  133. Wagijo, M., Crone, M., Bruinsma-van Zwicht, B., Lith, J. van, Billings, D.L. & Rijnders, M. (2023). ‘Contributions of CenteringPregnancy to women’s health behaviours, health literacy, and health care use in the Netherlands.’ In: Preventive Medicine Reports, vol. 35.

  134. Rijnders, M., Jans, S., Aalhuizen, I., Detmar, S. & Crone, M. (2019). ‘Women-centered care: implementation of CenteringPregnancy in The Netherlands.’ In: Birth 46; Kweekel, L., Gerrits, T., Rijnders, M. & Brown, P. (2017). ‘The role of trust in CenteringPregnancy: building interpersonal trust relationships in group-based prenatal care in The Netherlands.’ In: Birth 44:1.

  135. Stichting Centering Nederland (z.d.). Handreiking Implementatie CenteringOuderschap, verkregen via: https://centeringzorg.nl/2023/04/26/handreiking-implementatie-centeringouderschap/, laatst geraadpleegd op 03-11-2023.

  136. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022/2023. Kamerstukken II, 3626552-1050315-DMO, p. 9.

  137. Schrooten, M., Thys, R. & Debruyne, P. (2019). Sociaal Schaduwwerk. Over informele spelers in het welzijnslandschap. Brussel: Politeia.

  138. Welschen, S., Lucas, P., Hoijtink, M. & Veldboer, L. (2020). Licht op Sociaal Schaduwwerk. Literatuurstudie naar (Nederlandse) informele sociaalwerkpraktijken die plaatsvinden onder de radar. Amsterdam: Hogeschool van Amsterdam/Werkplaats sociaal domein, p.*nbsp;8.

  139. RVS (2022). Anders leven en zorgen. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.

  140. RVS (2022). Van schuld naar schone lei. Den Haag: Raad voor Volksgezondheid & Samenleving.